Eeuwenoude vogelstaten Weerbaar dichterschap tJTJSÜ de Britse langs kust Litteraire Kanttekeningen Het vijftiende congres van de Fédération Internationale des Jeunesses Musicales Erbij ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1960 PAGINA T W Eh i Onze tuin- en kamerplanten echter niet door mensen, doch door pape gaaiduikers. Er zijn er op dat eilandje in het volle broedseizoen stellig een miljoen, misschien nog wel meer. Als zij in grote zwermen boven de klippen vliegen (en dat doen zij eigenlijk de gehele dag), dan ver duisteren zij de hemel. James Fischer TOEN Herman van den Bergh in 1954 na een stilzwijgen van dertig jaar zijn Ver zamelde Gedichten deed verschijnen bete kende deze bundeling allerminst een af sluiting van zijn levenswerk. Ook zonder zijn toespeling op een mogelijk renouveau in de inleiding tot dit jeugdwerk zou het niet moeilijk zijn geweest, de uitgave van nieuwe gedichten binnen afzienbare tijd te voorspellen. Het feit-zelf van de ver enigde herdruk was een duidelijke aanwij zing dat de veranderingen, die zich in die tussenliggende jaren in hem voltrokken, voldoende geconsolideerd waren om de verbinding tot stand te brengen tussen de- geen die hij was en die hij werd. „Dichter - zijn", schreeft Van den Berg immers, „is een stijl en een inhoud van leven. Het is, ten koste van wat ook, waar zijn, onver biddelijk waar tegenover eigen scheppend vermogenDeze rigoureuze opvatting van het dichterschap was het, die hem sinds 1925 deed zwijgen, waarmee hij de waarachtigheid van zijn poëzie, de inte gere verhouding tussen zijn persoon en zijn gedicht drastisch bewees. Het expressio nisme, waarmee zijn beide jeugdbundels „De Boog" en ,.De Spiegel" zou nauw ver bonden waren, had in het midden van de twintiger jaren zijn spankracht verloren en was, voor zover niet doodgelopen, in het traditionalisme gaan verzanden. Mars man had het vitalisme voor dood ver klaard, maar trachtte zijn poëzie even manmoedig als krampachtig te redden in een mythe. Van den Bergh echter legde de pen neer: wat hij zijn levensinhoud noemde loas onder de fatale druk van de snel ver anderende tijden aan het schuiven geraakt. Zijn jeugdpoëzie stemde niet meer overeen met het leven zoals zich dat in een toene mende dreiging aan hem ging voordoen waar was het priapische élan gebleven, waar de warme drift alles, heel het leven, te omvatten, te omarmen, te doordringen met die gloed van kosmische verbonden heid? Overal vertoonde zich de breuk tus sen gedreven leven en mens-zijn, overal deden zich tekenen voor van stagnatie, verkommering, dreiging en ontreddering. Te leven, zoals Van den Bergh zich in zijn jonge jaren had voorgesteld dat er in een hereniging met de elementaire levens krachten geleefd kón en móést worden, wilde de mens niet in zijn „cultuur" ver schrompelen en verdorren, zó te leven was niet meer mogelijk, zó te dichten zou een leugen zijn geweest en „dichter zijn is een inhoud van leven In de jaren tussen 1925 en 1954 had er blijkens de vier bundels die na Van den Berghs „herverschijnen" kort na elkaar het licht zagen een verbran dingsproces in hem plaats gehad, waarbij alle onhoudbaarheden, alle illusies, vrome wensen en geloofde maar onmogelijk ge bleken kansen cp een verjonging van de levensvorm, afgescheiden werden; Wat na die zuivering overbleef was een mine raal, een heldere sn harde kern, waarin hij zich, binnenwaarts gaande, had terug getrokken, niet. bij wijze van een dichter- cultus van zijn menselijke eenzaamheid, maar om te redden en waar te maken wat zijn wezen was en het met strijdvaar dige weerbaarheid te verdedigen tegen de overrompelende aanvallen van een on zalige realiteit. Gebleken was zijn kosmi sche levensgevoel, maar het had in zover een wijziging ondergaan dat het er zich bewust, pijnlijk bewust van was, dat bin nen de hoogst benarde grenzen van het menselijk bestek een verwezenlijking er van ondoenlijk was. De bereidheid daar toe echter, de wil om het isolement te doorbreken en deze onttakelde levensvorm in overeenstemming te brengen met „het" leven als eeuwige kracht, waren er blij kens zijn recente bundels niet geringer op geworden: integendeel, het spankracht van Van den Berghs vers, de vitaliteit, de innerlijke gloed ervan, namen met de jaren eer toe. Maar de ervaring van he dendaagse verschijnselen die bedenkelijke tekenen vertonen van de heerschappij van de horde en de zielloze kunstmens voegde er onvermijdelijk elementen aan toe van een verbitterde strijdvaardigheid tegen een wereld, die al het mogelijke in het Van den Bergh weet het: „Zeker, tijd van moordenaars is deze". De deernis, het geluk, „de pauze van vreugde", zelfs het lijden is verspeeld, „de handen schetsen vaag een ruw stuk werk in 't blauw", „het hart is droog", zijn muze is een „dorre muze" geworden, „een beest van de ver brande aarde", een onvruchtbaar, ver kommerd beest Hij maakt de rekening, de levensbalans op, toetst winst en ver lies, het goede en het boosaardige, het lieflijke en het verachtelijke: „....van alles is iets over". Hij ziet in een visioen „de dagen van toorn" komen, puin en dood onder een hemel „van puur email". „Wij", dicht hij, „zijn het euvel", wij zijn het die de wijnrank deden bevriezen, de olijf lieten verhageien, de liefde verrie den, de wandaden hebben laten begaan. Zijn gedicht is bitter, onverbiddelijk, ge bald; maar het is „een onverschrokken gedicht", een ..moedig lied", allerminst een elegie, een klaagzang bij de muur. Want er mag soms nauwelijks verbeten hoon in klinken, er mag wanhoop en droefenis en grimmigheid uit spreken, er is ondanks juister misschien: dank zij de ontnuchtering, de confrontatie met de benauwende realiteit en harde waarheidszin, in deze poëzie dezelfde kracht van vroeger jaren, verdiept en ge sterkt door leeu, om de ban te doorbre ken, de dood in het leven te overwinnen, het „niet" te logenstraffen door een be vestiging van het „al", waarin deze tijd, deze mens, verzinkt als een partikeltje (Vervolg zie pag. 4, vierde kolom) werk schijnt te stellen om het leven menselijk-onmogelijk te maken, het te ontluisteren en te verstenen. „Stenen tijdperk" noemde Van den Bergh zijn vierde, jongste bundel na zijn „renouveau" (Em. Querido's Uitgeversmij), een titel die zowel zal doelen op de historische fase waarin we ons bevinden als op de persoonlijke levenservaring, zoals deze zich in de versoberde gedichten van de voorafgaande bundels „Het lit teken van Odysseus", „Kansen op een wrak" en „Verstandhouding met de vijand" in een streng-besloten dicht vorm kristalliseerde. Onder de doem van de loerende dood dreigt de volbloedige levensimpuls te verstarren, te verstenen. Maar er is geen sprake van, dat de mens Van den Bergh en de dichter Van den Bergh zich gewonnen geeft en in wanhoop zou berusten. Hoe krachtig de wil is om desondanks stand te houden en uit het steen vonken van leven te slaan, bewijst de poëzie van deze bundel gedicht na ge dicht. Hij ziet de situatie met een onver biddelijke scherpte, verheelt niets, ver bloemt niets, paait zich niet met mis leidende vertroostingen, maar puurt uit de levensrest die hem gebleven is het zuiver ste van zijn mens-zijn en zijn dichter- zijn: het besef dat leven alleen dan zin heeft als het met alle macht wil over leven, boven net tijdelijke, het geschon- dene. verradene, levensonwaardige, wil uitleven. TUSSEN HET PARK „Tiex-garten" en de rivier de Spree staat te Berlijn de indrukwekkende „Kongres- halle" gebouwd volgens een ontwerp van de Amerikaan se architect Hugh A. Stubbins als een aandeel van de Verenigde Staten in de internationale bouwtentoonstel- ling, die in 1957 te Berlijn werd gehouden. Het kunst werk werd gewijd aan de beroemde Amerikaanse staatsman Benjamin Franklin, die leefde van 1706 tot 1790. Franklins woorden over de vrijheid en over de echten van de mens staan in grote letters op de linker wand van de imposante hal van ontvangst: „God grant that not only the love of liberty but a thorough knowledge of the rigts of man may pervade all the nations of the earth so that a philosopher may set his foot anywhere on its surface and say: „This is my country". In dit gebouw is het internationale congres gehouden van de „Federation Internationale des Jeunesses Musicales", van 16 tot 23 augustus, waaraan bijna tweeduizend jeugdige muziekvrienden uit tweeëntwintig landen heb ben deelgenomen. Ook ons land werd daar vertegen woordigd door een groep jongeren, allen aangesloten bij de Nederlandse sectie van de federatie, bekend onder de naam „Jeugd en Muziek". Het was het vijftiende congres sinds de oprichting van de federatie in 1940. Tijdens het congres was er een wedstrijd voor jeugdige pianisten Enkele deélne- mertjes bekijken en beluisteren het spel van de zevenjarige Helenitsa Monzalas uit Stanleyville. Zij zijn van links naar rechts, Andreas Klein uit Berl\jn (11 jaar), André Grignard uit België (11 jaar) en Rudy Minno.ert, eveneens uit België (13 jaar). DE UITVOERING van Beethovens ne gende symfonie in de fraaie concertzaal van de „Hochschule für Musik" door een internationaal koor en een internationaal orkest is tot het meest aangrijpende hoog tepunt van het congres geworden. Tien dagen achtereen had een ensemble van tweehonderd vijf tig jeugdige zangeressen zangers en instrumentalisten van zeer ver schillende nationaliteit ook Nederland se jongeren onder leiding van de En gelse dirigent Charles Mackerras in in spannende repetities de uitvoering van hc meesterwerk voorbereid. Tal van proble men, veroorzaakt door verschil in taa' volksmentaliteit en ongelijke muzikal scholing en gerichtheid moesten worde opgelost, een ontzaglijk veeleisende taal die door de goede wil van allen, door hc- bezielde, eensgezinde streven naar een vei heven doel, voorbeeldig werd volvoen Een bewonderenswaardige, aangrijpenc uitvoering kwam tot stand. In het soli; tenkwartet nam de jonge Nederlandse s( praan Tiny de Bree, door haar met stralen de klank vertolkte aandeel in de final* met ere haar plaats in. Ook de ander solisten, de alt Renate Gutmann uit Karls ruhe, de tenor Pierfrancesco Poli uit Italië en de Duitse bas Gotthard Kronstein kon den met sonore zang veel indruk maken. EEN SENSATIONELE ERVARING werd de wedstrijd voor jeugdige pianisten, die tijdens het congres werd gehouden. De deelnemers aan dit concours waren inge deeld bij twee leeftijdscategorieën: een voor kinderen niet ouder dan twaalf jaar en een tweede, die bestemd was voor oudere pianistjes tot zestien jaar. De ver bazingwekkende prestaties die bij deze wedstrijd vrijwel door alle kandidaten werden geleverd heeft de leden van de internationale jury voor een uitzonderlijk moeilijke taak geplaatst. Men kwam na een langdurige bespreking tot een een stemmige uitspraak. Hierbij werd de eerste prijs in de categorie van de jongste pia nistjes toegekend aan de twaalfjarige Ro- sana Maria Martins uit Brazilië voor haar onbegrijpelijk schone voordracht van Schumanns „Papillons" op. 2 en van „Pois- son d'Or" van Debussy. Technisch raffine ment en klankfantasie werden in haar spel met een diep peilende muzikaliteit ver enigd tot een verrukkende eenheid. De tweede prijs werd toegekend aan Jean-Philippe Collard, die onder andere met de vertolking van het „Allegro appas sionato" van Saint-Saëns een demonstra tie gaf van Franse pianotechniek. Waarom de derde prijs verdeeld werd tussen een pianistje uit Berlijn en de blonde, prachtig spelende Angelika Schreck uit Ravensburg werd niet duidelijk. In elk geval zal haar door en door muzikale, klankschone ver tolking van Schumanns „Kinderszenen" voor mij onvergetelijk blijven. In de andere leeftijdsgroep behaalde de technisch perfect spelende Henri Pommier de eerste prijs. Maria Joas Alexandre Pires uit Lissabon verwierf de tweede, met een al even onvergetelijk innige en gepassio neerd bewogen vertolking van Beethovens „Mondschein"-sonate en van Debussys suite „Pour le Piano", volmaakt van tech niek en klank. Volker Banfield uit Duitsland dankte zijn derde prijs ongetwijfeld aan zijn stoe re, bewuste en gave voordracht van de Sonate No. 3 op. 28 van Serge Prokofieff. In een speciaal concex-t brachten deze prijswinnaars, met Vera Astrachan uit Brazilië, Rudy Minnaert uit België en Penny Scott uit Engeland als troostprijs- winnaax-s de twaalfhonderd toehoorders in de grote congreszaal tot ovationele bijvals betuigingen. OOK AAN DE OPERAKUNST werd tij dens het congres aandacht besteed, niet alleen met opera-opvoeringen, maar ook met een forum over die dramatische kunst. In het Theater van de stad Berlijn werd de congressisten een opvoering van Alban Bergs opera „Wozzeck" aangeboden door de Stedelijke Opera. De eminente dix-igent Richard Kraus leidde het voortreffelijke orkest, waarvan de klank zich kenmerkte door een rijke timbx-e-verscheidenheid, maar die door de stex-ke instrumentale bezetting dikwijls te groot van volume werd om verstaanbaarheid te kunnen waarborgen. Uitnemende solisten werkten aan de opvoering mede, van wie zich de sopraan Kei-sten Meyer door spel en zang bijzonder kon onderscheiden. KURT WEILLS „Driegroschenoper" heeft groter bekendheid gekregen dan zijn zangspel „Mahagonny", dat na de eerste uitvoering in 1927 bewex-kt werd tot de opera „Aufstieg und Fall der Stadt Maha gonny". De weduwe van de componist Lotte Lenya heeft de „Musikalische Jugend Deutschlands" toestemming gegeven om tijdens het congres het theaterstuk in de oorspronkelijke lezing op te voeren. Vier keer werd het wei-k in het theater van het congresgebouw vertoond, waarbij het als een visionair stuk uit de onheilspellende jaren na de eerste wereldoorlog indruk kon maken. Zijn tendens heeft het echter ver loren. VOOR VELE CONGRESSISTEN zal de opvoering van „L'Amante cubista" van de Italiaan Roberto Hazon de waarde van een première hebben gehad. „L'Amante cubista" is een verrukkelijk, geestig en spi-ankelend stuk, een echte opera buffa,-waarvoor de componist, die in 1930 wei-d geboi-en, teruggi-eep op het be proefde voi-mschema van de 18de-eeuwse Italiaanse opera. Spiritueel is ook de mu ziek, die bijzonder onderhoudend is en een modern karakter-accent heeft. Zij dient, uitgevoerd door twee solisten met begelei ding van twee vleugels, als achter-grond voor een vermakelijke geschiedenis, die zich afspeelt in het huis van de psychiater Gottardo. Zijn lieftallige vrouw Amande voedt een hevige liefde voor een kubis tisch schilderij. Haar echtgenoot brengt zijn psychiatrische kennis doeltreffend in praktijk bij de bijzondere therapie, die hij toepast om zijn vrouw van haar dwaasheid te genezen. Maar bij het aanschouwen van een kubistische „Leda en de zwaan" wordt Gottardo door eenzelfde bezetenheid ge grepen en nu is de beurt aan Amanda om een psychische restauratie te gaan onder nemen. Het operaatje, dat een plaats verdient op de leei-programma's van onze conservato ria, wei-d onvei-beterlijk gespeeld en ge zongen door de sopraan Dora Alquiza en de bariton Giovanni Sabate. De pianistes Elda Beretta en Maria Mandini Moretti zorgden voor een uitstekende begeleiding. DE JONGE KUNSTENAARS, die als solisten op verschillende concerten optra den, bleken over het algemeen een voor keur te hebben voor de vertrouwde „klas sieke" muziek en voor gematigd moderne werken. Men zou uit hun programmakeuze kunnen afleiden, dat zij de „functie-loze" muziek afwijzen. Door orkestuitvoeringen werd op deze toonkunst-uiting nog wel de aandacht gevestigd, maar een overtui gende indruk kon er niet mede gemaakt worden. Wel gaven zij een gevoel van uit zichtloosheid. van vastlopen in een gekun steld procédé. De forums waren doorgaans geen succes, omdat zij te weinig gelegenheid tot ge- dachtenwisseling boden. De inleidingen door oudere sprekers vergden te veel tijd. Bij het forum over elektronische muziek ging het spannend toe tussen een vex-dedi- ger van dit nieuwe fenomeen en een be strijder daarvan, die uitstekend tegen el kaar opgewassen waren. Het debat werd typerend voor de positie van de elektro nische „muziek" in onze hedendaagse samenleving. Talrijke belangwekkende films zijn er tijdens dit congres vertoond, onder andere een prachtige suggestieve film van Max de Haas „Masquerage" genaamd, opgenomen in het Museum voor Volkenkunde te Lei den. Ook „Spiegel van Holland" van Bert Haanstra met muziek van Max Vredenburg werd vertoond. TENSLOTTE ZOU IK nog een schoolkoor uit Regensburg, het Musica-Nova-Chor, willen noemen. Met grote bekwaamheid gaf het prachtige uitvoeringen van werken van Büchtger, Orff, Killmayer en Bartók'. Het bracht vrolijkheid met muziek die „im Schatten des Jazz" was ontstaan. Een concert in de grote ,zaa] van het gebouw van de „Sender freies Berlin" be sloot het congres, dat talrijke internatio nale vriendschapsbanden heeft mogelijk doen worden en dat onvex-getelijk zal blij ven. als uitdrukking van de betekenis, die de muziek over de ganse aarde bij de jeugd heeft gekregen. P. Zwaanswijk DE STILLE ZUIDZEE heeft bij natuurvrienden de reputatie een waar dorado te zijn voor zeevogels, omdat de vogels op tal van plaatsen langs de Paeifische kusten en op de Pacifische eilanden optreden als pro- ducenten-op-grote-schaal van guano of vogelnest. Vaak wordt evenwel vergeten, dat guano slechts kan ontstaan, als weer en klimaat (droogte) medewerken. Veelal verliest men tevens uit het oog, dat er in de Zuidzee gebieden tegenwoordig heel wat minder vogels zijn dan vroeger, toen de Stille Zuidzee werkelijk nog „stil", nog „vreedzaam" was. De beschaving en de techniek veroverden steeds groter delen van die Pacifische regionen. En op tal van plaatsen is dat ten koste gegaan van de vogelrijkdom. Maar niet over de Zuidzee-vogelrijkdom wil ik iets vertellen, maar over de Britse zeevogels en de Britse vogeleilanden. Vogels zijn er in mijn vader land in groten getale. Ja, er bestaan eilandjes en kustgebieden, die zoveel gevederde dieren tot woon- en broed plaats strekken, dat de vogels zich soms als een wolk tussen de zon en de aarde schuiven. Ik overdrijf niet als ik zeg, dat ik alle tot Engeland, Schotland en Wales behorende eilandjes alsmede alle Britse zee vogelkolonies heb bezocht in de loop van mijn leven. En dat zijn er heel wat! Dat het er veel kunnen zijn, komt mede, omdat de kustlijn Aan Groot-Brittannië naar evenredigheid veel langer is dan die van enig ander Europees land, terwijl de Britse kus ten bovendien rijk geschakeerd zijn. Men vindt er delta's, duinen, lagunen, vlakke stranden, kiezelstranden, steile stranden, zandige stranden, verdron ken kuststroken, alsmede rotsen en klippen. Zeekoeten op Fame Island voor de kust ■van Northumberland. De hoge rotsen zijn het natuurlijke hei ligdom van ontelbare Britse zeevogels Daarboven: De pape gaaiduiker, de langs de Britse kust meest voorkomende zee vogel. Links: De alk. voor de kust van Northumberland, naar de vuurtoi-en-cilanden der Orkney-en Shet- land-archipeitjes of naar uithoeken van mijn vaderland als Noss. Hermaness, Fair Isle, Foula, Rona, St. Kilda. Wie die ver rukkelijke eilandjes bezoekt in mei of juni en er over de klippen loopt of er beneden langs vaart, wordt begroet door tiendui zenden, soms honderdduizenden geveder de diei'en met zwarte ruggen, witte vesten en met rode, witte, blauwe of zwarte pa pegaaiensnoeten: de papegaaiduikers. Uren achtereen heb ik de papegaaiduikei's gadegeslagen op het meest afgelegen eiland van mijn vadex-land, op St. Kilda, dat tachtig kilometer verwijdei-d ligt van de naastbij zijnde door mensen bewoonde plek aarde. St. Kilda zelf is ook bewoond, STERN-KOLONIES hebben wij even eens. Hun bevolking is niet zo talrijk als die der Pacifische vogelstaten, doch bij ons is die bevolking gevarieerder. Wij heb ben stei-ntjes in soox-ten. Daar is de kleine stern, die dol is op stenige stranden; voorts de gewone stern en de moeilijk van deze te onderscheiden arctische stern, die meer op een zandig strand is gesteld. Ook kennen wij de grote stern, die niet graag groepsgewijs broedt, en tenslotte de mooie en zeldzame roze stern, die in Groot-Brit tannië zijn Europese hoofdkwartier heeft opgeslagen. Buiten mijn land is er maar één kolonie van de roze stei-n bekend en wel in Bretagne. Het zijn de vogels uit het hoge noorden, die, naar het aantal gere kend, het sterkst zijn vertegenwoordigd onder de Britse zeevogels. Verscheidene meeuwensooi-ten met een „nooi-delijke in slag" broeden, letterlijk en figuurlijk, te gen de klippen op. Hun aantal is groter geworden naarmate de visserij zich ont plooide. Nog steeds gaat die vogelbevol kingsaanwas door. EEN ANDERE UIT het hoge noorden afkomstige zeevogel, die sterk toeneemt dank zij de gestadig groter geworden en wordende afvalresten der vissersschepen, is de stormvogel (een atlantisch neefje van de pacifische albatros), die wij in En geland fulmar noemen. Deze merkwaardi ge vogel is een „empire builder" zonder weerga, want ieder jaar sticht hij op Brits gebied in Europa dertig nieuwe kolonies. Ja, er is nauwelijks een rotsachtig eiland je voor de kust van mijn vadexdand, dat thans geen stormvogel-nederzetting heeft. RECORD-Cijfers, een vogel- en getallen- schemering doet zich voor als men de groep der alken, koeten en papegaaidui kers in het oog vat. Gaat u maar eens naar het vogelpax-adijsje Fax-ne Island SCINDAPSIS AUREUS is een mooie en moderne kamerplant; men kan haar als een soort grofbladige wandplant beschou wen. Het is familie van de aronskelk en dat is voor u al een tip dat de plant het in de winter vooral niet te koud moet hebben; ze heeft een normaal verwarmde kamer nodig en bovendien een zeer voch tige atmosfeer. Er zal dus veel gesproeid moeten worden en doe dat vooral met lauw water; het water zo uit de kraan is veel te koud voor haar en met dat koude water mag men ook niet gieten. Als de plant flink groeit kan men haar elke week een beetje opgeloste kamer- plantenmest geven. Vroeg in het voorjaar kan men ook wel voortkweken door mid del van stekken; jonge scheuten wortelen wel in een potje met zanderige en turf- molmachtige grond, maar doen het ook wel in een jampotje met water. Zodra de stek dan echter voldoende wortels heeft zal men haar moeten oppotten en ze heeft een voedzame, doch wel zeer luchtige grond nodig en door de bloemistengrond zal men dus nog een beetje turfmolm en gehakt veenmos m.oeten mengen en vergeet niet dat onder in de pot ook wat scherven moeten komen. De plant kan dan al wel volle zon hebben, maar na half april zal men haar al wel een weinig moeten be schermen. G. Kromdijk EN WAT VOOR KLIPPEN! Er zijn minstens twaalf stuks van de Britse kust, die geheel of bijna loodrecht uit zee oprij zen en een hoogte hebben van zowat dui zend voet. Er is zelfs een loodrechte rots wand van 1245 voet, en een bijna lood rechte van 1400 voet. En alom op die klip pen, rotsen, stranden en duinen leven die ren, vooral robben en vogels. Zeevogels hechten aan traditie en zijn conservatief in hun broed- en woongewoonten. Er zijn klippen en eilandjes, die sedert vóór christelijke tijden blijvend een „territo rium" van een bepaalde vogelsooi-t ge weest zijn. Andei'e vogelstaten zijn iets jonger, bij vooi'beeld de Jan-van-Gent-ne- derzetting op de Bass Rots bij de ingang van de Firth of Forth. Uit geschreven bronnen blijkt, dat die „vogelstaat" reeds in het begin der vijftiende eeuw bestond. De Jan-van Gent-kolonie van Ailsa Craig is nauwelijks jonger, terwijl de grootste Jan-van-Gentstraat ter wereld, gelegen op St. Kilda, het westelijkste eiland der He- briden, in 1697 reeds een even talrijke vo gelbevolking had als heden ten dage, zo dat men gevoeglijk kan aannemen, dat hij eeuwen ouder is dan 1697. V"""

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 14