Eeuwenoude vogelstaten
Weerbaar dichterschap tJTJSÜ
de Britse
langs
kust
Litteraire
Kanttekeningen
Het vijftiende congres van de
Fédération Internationale
des Jeunesses Musicales
Erbij
ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1960
PAGINA T W Eh
i
Onze tuin- en kamerplanten
echter niet door mensen, doch door pape
gaaiduikers. Er zijn er op dat eilandje in
het volle broedseizoen stellig een miljoen,
misschien nog wel meer. Als zij in grote
zwermen boven de klippen vliegen (en dat
doen zij eigenlijk de gehele dag), dan ver
duisteren zij de hemel.
James Fischer
TOEN Herman van den Bergh in 1954 na
een stilzwijgen van dertig jaar zijn Ver
zamelde Gedichten deed verschijnen bete
kende deze bundeling allerminst een af
sluiting van zijn levenswerk. Ook zonder
zijn toespeling op een mogelijk renouveau
in de inleiding tot dit jeugdwerk zou het
niet moeilijk zijn geweest, de uitgave van
nieuwe gedichten binnen afzienbare tijd
te voorspellen. Het feit-zelf van de ver
enigde herdruk was een duidelijke aanwij
zing dat de veranderingen, die zich in die
tussenliggende jaren in hem voltrokken,
voldoende geconsolideerd waren om de
verbinding tot stand te brengen tussen de-
geen die hij was en die hij werd. „Dichter -
zijn", schreeft Van den Berg immers, „is
een stijl en een inhoud van leven. Het is,
ten koste van wat ook, waar zijn, onver
biddelijk waar tegenover eigen scheppend
vermogenDeze rigoureuze opvatting
van het dichterschap was het, die hem
sinds 1925 deed zwijgen, waarmee hij de
waarachtigheid van zijn poëzie, de inte
gere verhouding tussen zijn persoon en zijn
gedicht drastisch bewees. Het expressio
nisme, waarmee zijn beide jeugdbundels
„De Boog" en ,.De Spiegel" zou nauw ver
bonden waren, had in het midden van de
twintiger jaren zijn spankracht verloren
en was, voor zover niet doodgelopen, in
het traditionalisme gaan verzanden. Mars
man had het vitalisme voor dood ver
klaard, maar trachtte zijn poëzie even
manmoedig als krampachtig te redden in
een mythe. Van den Bergh echter legde de
pen neer: wat hij zijn levensinhoud noemde
loas onder de fatale druk van de snel ver
anderende tijden aan het schuiven geraakt.
Zijn jeugdpoëzie stemde niet meer overeen
met het leven zoals zich dat in een toene
mende dreiging aan hem ging voordoen
waar was het priapische élan gebleven,
waar de warme drift alles, heel het leven,
te omvatten, te omarmen, te doordringen
met die gloed van kosmische verbonden
heid? Overal vertoonde zich de breuk tus
sen gedreven leven en mens-zijn, overal
deden zich tekenen voor van stagnatie,
verkommering, dreiging en ontreddering.
Te leven, zoals Van den Bergh zich in zijn
jonge jaren had voorgesteld dat er in een
hereniging met de elementaire levens
krachten geleefd kón en móést worden,
wilde de mens niet in zijn „cultuur" ver
schrompelen en verdorren, zó te leven
was niet meer mogelijk, zó te dichten zou
een leugen zijn geweest en „dichter zijn is
een inhoud van leven
In de jaren tussen 1925 en 1954 had er
blijkens de vier bundels die na Van
den Berghs „herverschijnen" kort na
elkaar het licht zagen een verbran
dingsproces in hem plaats gehad, waarbij
alle onhoudbaarheden, alle illusies, vrome
wensen en geloofde maar onmogelijk ge
bleken kansen cp een verjonging van de
levensvorm, afgescheiden werden; Wat
na die zuivering overbleef was een mine
raal, een heldere sn harde kern, waarin
hij zich, binnenwaarts gaande, had terug
getrokken, niet. bij wijze van een dichter-
cultus van zijn menselijke eenzaamheid,
maar om te redden en waar te maken
wat zijn wezen was en het met strijdvaar
dige weerbaarheid te verdedigen tegen de
overrompelende aanvallen van een on
zalige realiteit. Gebleken was zijn kosmi
sche levensgevoel, maar het had in zover
een wijziging ondergaan dat het er zich
bewust, pijnlijk bewust van was, dat bin
nen de hoogst benarde grenzen van het
menselijk bestek een verwezenlijking er
van ondoenlijk was. De bereidheid daar
toe echter, de wil om het isolement te
doorbreken en deze onttakelde levensvorm
in overeenstemming te brengen met „het"
leven als eeuwige kracht, waren er blij
kens zijn recente bundels niet geringer
op geworden: integendeel, het spankracht
van Van den Berghs vers, de vitaliteit, de
innerlijke gloed ervan, namen met de
jaren eer toe. Maar de ervaring van he
dendaagse verschijnselen die bedenkelijke
tekenen vertonen van de heerschappij van
de horde en de zielloze kunstmens voegde
er onvermijdelijk elementen aan toe van
een verbitterde strijdvaardigheid tegen
een wereld, die al het mogelijke in het
Van den Bergh weet het: „Zeker, tijd
van moordenaars is deze". De deernis, het
geluk, „de pauze van vreugde", zelfs het
lijden is verspeeld, „de handen schetsen
vaag een ruw stuk werk in 't blauw", „het
hart is droog", zijn muze is een „dorre
muze" geworden, „een beest van de ver
brande aarde", een onvruchtbaar, ver
kommerd beest Hij maakt de rekening,
de levensbalans op, toetst winst en ver
lies, het goede en het boosaardige, het
lieflijke en het verachtelijke: „....van
alles is iets over". Hij ziet in een visioen
„de dagen van toorn" komen, puin en
dood onder een hemel „van puur email".
„Wij", dicht hij, „zijn het euvel", wij zijn
het die de wijnrank deden bevriezen, de
olijf lieten verhageien, de liefde verrie
den, de wandaden hebben laten begaan.
Zijn gedicht is bitter, onverbiddelijk, ge
bald; maar het is „een onverschrokken
gedicht", een ..moedig lied", allerminst
een elegie, een klaagzang bij de muur.
Want er mag soms nauwelijks verbeten
hoon in klinken, er mag wanhoop en
droefenis en grimmigheid uit spreken, er
is ondanks juister misschien: dank
zij de ontnuchtering, de confrontatie
met de benauwende realiteit en harde
waarheidszin, in deze poëzie dezelfde
kracht van vroeger jaren, verdiept en ge
sterkt door leeu, om de ban te doorbre
ken, de dood in het leven te overwinnen,
het „niet" te logenstraffen door een be
vestiging van het „al", waarin deze tijd,
deze mens, verzinkt als een partikeltje
(Vervolg zie pag. 4, vierde kolom)
werk schijnt te stellen om het leven
menselijk-onmogelijk te maken, het te
ontluisteren en te verstenen.
„Stenen tijdperk" noemde Van den
Bergh zijn vierde, jongste bundel na zijn
„renouveau" (Em. Querido's Uitgeversmij),
een titel die zowel zal doelen op de
historische fase waarin we ons bevinden
als op de persoonlijke levenservaring,
zoals deze zich in de versoberde gedichten
van de voorafgaande bundels „Het lit
teken van Odysseus", „Kansen op een
wrak" en „Verstandhouding met de
vijand" in een streng-besloten dicht
vorm kristalliseerde. Onder de doem van
de loerende dood dreigt de volbloedige
levensimpuls te verstarren, te verstenen.
Maar er is geen sprake van, dat de mens
Van den Bergh en de dichter Van den
Bergh zich gewonnen geeft en in wanhoop
zou berusten. Hoe krachtig de wil is om
desondanks stand te houden en uit het
steen vonken van leven te slaan, bewijst
de poëzie van deze bundel gedicht na ge
dicht. Hij ziet de situatie met een onver
biddelijke scherpte, verheelt niets, ver
bloemt niets, paait zich niet met mis
leidende vertroostingen, maar puurt uit de
levensrest die hem gebleven is het zuiver
ste van zijn mens-zijn en zijn dichter-
zijn: het besef dat leven alleen dan zin
heeft als het met alle macht wil over
leven, boven net tijdelijke, het geschon-
dene. verradene, levensonwaardige, wil
uitleven.
TUSSEN HET PARK „Tiex-garten" en de rivier de
Spree staat te Berlijn de indrukwekkende „Kongres-
halle" gebouwd volgens een ontwerp van de Amerikaan
se architect Hugh A. Stubbins als een aandeel van de
Verenigde Staten in de internationale bouwtentoonstel-
ling, die in 1957 te Berlijn werd gehouden. Het kunst
werk werd gewijd aan de beroemde Amerikaanse
staatsman Benjamin Franklin, die leefde van 1706 tot
1790. Franklins woorden over de vrijheid en over de
echten van de mens staan in grote letters op de linker
wand van de imposante hal van ontvangst: „God grant
that not only the love of liberty but a thorough knowledge
of the rigts of man may pervade all the nations of the
earth so that a philosopher may set his foot anywhere
on its surface and say: „This is my country". In dit
gebouw is het internationale congres gehouden van de
„Federation Internationale des Jeunesses Musicales",
van 16 tot 23 augustus, waaraan bijna tweeduizend
jeugdige muziekvrienden uit tweeëntwintig landen heb
ben deelgenomen. Ook ons land werd daar vertegen
woordigd door een groep jongeren, allen aangesloten bij
de Nederlandse sectie van de federatie, bekend onder
de naam „Jeugd en Muziek". Het was het vijftiende
congres sinds de oprichting van de federatie in 1940.
Tijdens het congres was er een wedstrijd
voor jeugdige pianisten Enkele deélne-
mertjes bekijken en beluisteren het spel
van de zevenjarige Helenitsa Monzalas uit
Stanleyville. Zij zijn van links naar
rechts, Andreas Klein uit Berl\jn (11 jaar),
André Grignard uit België (11 jaar) en
Rudy Minno.ert, eveneens uit België
(13 jaar).
DE UITVOERING van Beethovens ne
gende symfonie in de fraaie concertzaal
van de „Hochschule für Musik" door een
internationaal koor en een internationaal
orkest is tot het meest aangrijpende hoog
tepunt van het congres geworden. Tien
dagen achtereen had een ensemble van
tweehonderd vijf tig jeugdige zangeressen
zangers en instrumentalisten van zeer ver
schillende nationaliteit ook Nederland
se jongeren onder leiding van de En
gelse dirigent Charles Mackerras in in
spannende repetities de uitvoering van hc
meesterwerk voorbereid. Tal van proble
men, veroorzaakt door verschil in taa'
volksmentaliteit en ongelijke muzikal
scholing en gerichtheid moesten worde
opgelost, een ontzaglijk veeleisende taal
die door de goede wil van allen, door hc-
bezielde, eensgezinde streven naar een vei
heven doel, voorbeeldig werd volvoen
Een bewonderenswaardige, aangrijpenc
uitvoering kwam tot stand. In het soli;
tenkwartet nam de jonge Nederlandse s(
praan Tiny de Bree, door haar met stralen
de klank vertolkte aandeel in de final*
met ere haar plaats in. Ook de ander
solisten, de alt Renate Gutmann uit Karls
ruhe, de tenor Pierfrancesco Poli uit Italië
en de Duitse bas Gotthard Kronstein kon
den met sonore zang veel indruk maken.
EEN SENSATIONELE ERVARING werd
de wedstrijd voor jeugdige pianisten, die
tijdens het congres werd gehouden. De
deelnemers aan dit concours waren inge
deeld bij twee leeftijdscategorieën: een
voor kinderen niet ouder dan twaalf jaar
en een tweede, die bestemd was voor
oudere pianistjes tot zestien jaar. De ver
bazingwekkende prestaties die bij deze
wedstrijd vrijwel door alle kandidaten
werden geleverd heeft de leden van de
internationale jury voor een uitzonderlijk
moeilijke taak geplaatst. Men kwam na
een langdurige bespreking tot een een
stemmige uitspraak. Hierbij werd de eerste
prijs in de categorie van de jongste pia
nistjes toegekend aan de twaalfjarige Ro-
sana Maria Martins uit Brazilië voor haar
onbegrijpelijk schone voordracht van
Schumanns „Papillons" op. 2 en van „Pois-
son d'Or" van Debussy. Technisch raffine
ment en klankfantasie werden in haar spel
met een diep peilende muzikaliteit ver
enigd tot een verrukkende eenheid.
De tweede prijs werd toegekend aan
Jean-Philippe Collard, die onder andere
met de vertolking van het „Allegro appas
sionato" van Saint-Saëns een demonstra
tie gaf van Franse pianotechniek. Waarom
de derde prijs verdeeld werd tussen een
pianistje uit Berlijn en de blonde, prachtig
spelende Angelika Schreck uit Ravensburg
werd niet duidelijk. In elk geval zal haar
door en door muzikale, klankschone ver
tolking van Schumanns „Kinderszenen"
voor mij onvergetelijk blijven.
In de andere leeftijdsgroep behaalde de
technisch perfect spelende Henri Pommier
de eerste prijs. Maria Joas Alexandre Pires
uit Lissabon verwierf de tweede, met een
al even onvergetelijk innige en gepassio
neerd bewogen vertolking van Beethovens
„Mondschein"-sonate en van Debussys
suite „Pour le Piano", volmaakt van tech
niek en klank.
Volker Banfield uit Duitsland dankte
zijn derde prijs ongetwijfeld aan zijn stoe
re, bewuste en gave voordracht van de
Sonate No. 3 op. 28 van Serge Prokofieff.
In een speciaal concex-t brachten deze
prijswinnaars, met Vera Astrachan uit
Brazilië, Rudy Minnaert uit België en
Penny Scott uit Engeland als troostprijs-
winnaax-s de twaalfhonderd toehoorders in
de grote congreszaal tot ovationele bijvals
betuigingen.
OOK AAN DE OPERAKUNST werd tij
dens het congres aandacht besteed, niet
alleen met opera-opvoeringen, maar ook
met een forum over die dramatische kunst.
In het Theater van de stad Berlijn werd
de congressisten een opvoering van Alban
Bergs opera „Wozzeck" aangeboden door
de Stedelijke Opera. De eminente dix-igent
Richard Kraus leidde het voortreffelijke
orkest, waarvan de klank zich kenmerkte
door een rijke timbx-e-verscheidenheid,
maar die door de stex-ke instrumentale
bezetting dikwijls te groot van volume
werd om verstaanbaarheid te kunnen
waarborgen. Uitnemende solisten werkten
aan de opvoering mede, van wie zich de
sopraan Kei-sten Meyer door spel en zang
bijzonder kon onderscheiden.
KURT WEILLS „Driegroschenoper"
heeft groter bekendheid gekregen dan zijn
zangspel „Mahagonny", dat na de eerste
uitvoering in 1927 bewex-kt werd tot de
opera „Aufstieg und Fall der Stadt Maha
gonny". De weduwe van de componist
Lotte Lenya heeft de „Musikalische Jugend
Deutschlands" toestemming gegeven om
tijdens het congres het theaterstuk in de
oorspronkelijke lezing op te voeren. Vier
keer werd het wei-k in het theater van het
congresgebouw vertoond, waarbij het als
een visionair stuk uit de onheilspellende
jaren na de eerste wereldoorlog indruk kon
maken. Zijn tendens heeft het echter ver
loren.
VOOR VELE CONGRESSISTEN zal de
opvoering van „L'Amante cubista" van de
Italiaan Roberto Hazon de waarde van een
première hebben gehad.
„L'Amante cubista" is een verrukkelijk,
geestig en spi-ankelend stuk, een echte
opera buffa,-waarvoor de componist, die in
1930 wei-d geboi-en, teruggi-eep op het be
proefde voi-mschema van de 18de-eeuwse
Italiaanse opera. Spiritueel is ook de mu
ziek, die bijzonder onderhoudend is en een
modern karakter-accent heeft. Zij dient,
uitgevoerd door twee solisten met begelei
ding van twee vleugels, als achter-grond
voor een vermakelijke geschiedenis, die
zich afspeelt in het huis van de psychiater
Gottardo. Zijn lieftallige vrouw Amande
voedt een hevige liefde voor een kubis
tisch schilderij. Haar echtgenoot brengt
zijn psychiatrische kennis doeltreffend in
praktijk bij de bijzondere therapie, die hij
toepast om zijn vrouw van haar dwaasheid
te genezen. Maar bij het aanschouwen van
een kubistische „Leda en de zwaan" wordt
Gottardo door eenzelfde bezetenheid ge
grepen en nu is de beurt aan Amanda om
een psychische restauratie te gaan onder
nemen.
Het operaatje, dat een plaats verdient op
de leei-programma's van onze conservato
ria, wei-d onvei-beterlijk gespeeld en ge
zongen door de sopraan Dora Alquiza en
de bariton Giovanni Sabate. De pianistes
Elda Beretta en Maria Mandini Moretti
zorgden voor een uitstekende begeleiding.
DE JONGE KUNSTENAARS, die als
solisten op verschillende concerten optra
den, bleken over het algemeen een voor
keur te hebben voor de vertrouwde „klas
sieke" muziek en voor gematigd moderne
werken. Men zou uit hun programmakeuze
kunnen afleiden, dat zij de „functie-loze"
muziek afwijzen. Door orkestuitvoeringen
werd op deze toonkunst-uiting nog wel
de aandacht gevestigd, maar een overtui
gende indruk kon er niet mede gemaakt
worden. Wel gaven zij een gevoel van uit
zichtloosheid. van vastlopen in een gekun
steld procédé.
De forums waren doorgaans geen succes,
omdat zij te weinig gelegenheid tot ge-
dachtenwisseling boden. De inleidingen
door oudere sprekers vergden te veel tijd.
Bij het forum over elektronische muziek
ging het spannend toe tussen een vex-dedi-
ger van dit nieuwe fenomeen en een be
strijder daarvan, die uitstekend tegen el
kaar opgewassen waren. Het debat werd
typerend voor de positie van de elektro
nische „muziek" in onze hedendaagse
samenleving.
Talrijke belangwekkende films zijn er
tijdens dit congres vertoond, onder andere
een prachtige suggestieve film van Max de
Haas „Masquerage" genaamd, opgenomen
in het Museum voor Volkenkunde te Lei
den. Ook „Spiegel van Holland" van Bert
Haanstra met muziek van Max Vredenburg
werd vertoond.
TENSLOTTE ZOU IK nog een schoolkoor
uit Regensburg, het Musica-Nova-Chor,
willen noemen. Met grote bekwaamheid
gaf het prachtige uitvoeringen van werken
van Büchtger, Orff, Killmayer en Bartók'.
Het bracht vrolijkheid met muziek die „im
Schatten des Jazz" was ontstaan.
Een concert in de grote ,zaa] van het
gebouw van de „Sender freies Berlin" be
sloot het congres, dat talrijke internatio
nale vriendschapsbanden heeft mogelijk
doen worden en dat onvex-getelijk zal blij
ven. als uitdrukking van de betekenis, die
de muziek over de ganse aarde bij de jeugd
heeft gekregen.
P. Zwaanswijk
DE STILLE ZUIDZEE heeft bij natuurvrienden de reputatie een waar
dorado te zijn voor zeevogels, omdat de vogels op tal van plaatsen langs
de Paeifische kusten en op de Pacifische eilanden optreden als pro-
ducenten-op-grote-schaal van guano of vogelnest. Vaak wordt evenwel
vergeten, dat guano slechts kan ontstaan, als weer en klimaat (droogte)
medewerken. Veelal verliest men tevens uit het oog, dat er in de Zuidzee
gebieden tegenwoordig heel wat minder vogels zijn dan vroeger, toen de
Stille Zuidzee werkelijk nog „stil", nog „vreedzaam" was. De beschaving
en de techniek veroverden steeds groter delen van die Pacifische regionen.
En op tal van plaatsen is dat ten koste gegaan van de vogelrijkdom. Maar
niet over de Zuidzee-vogelrijkdom wil ik iets vertellen, maar over de
Britse zeevogels en de Britse vogeleilanden. Vogels zijn er in mijn vader
land in groten getale. Ja, er bestaan eilandjes en kustgebieden, die zoveel
gevederde dieren tot woon- en broed
plaats strekken, dat de vogels zich
soms als een wolk tussen de zon en
de aarde schuiven. Ik overdrijf niet
als ik zeg, dat ik alle tot Engeland,
Schotland en Wales behorende
eilandjes alsmede alle Britse zee
vogelkolonies heb bezocht in de loop
van mijn leven. En dat zijn er heel
wat! Dat het er veel kunnen zijn,
komt mede, omdat de kustlijn Aan
Groot-Brittannië naar evenredigheid
veel langer is dan die van enig ander
Europees land, terwijl de Britse kus
ten bovendien rijk geschakeerd zijn.
Men vindt er delta's, duinen, lagunen,
vlakke stranden, kiezelstranden, steile
stranden, zandige stranden, verdron
ken kuststroken, alsmede rotsen en
klippen.
Zeekoeten op Fame
Island voor de kust
■van Northumberland.
De hoge rotsen zijn
het natuurlijke hei
ligdom van ontelbare
Britse zeevogels
Daarboven: De pape
gaaiduiker, de langs
de Britse kust meest
voorkomende zee
vogel.
Links: De alk.
voor de kust van Northumberland, naar
de vuurtoi-en-cilanden der Orkney-en Shet-
land-archipeitjes of naar uithoeken van
mijn vaderland als Noss. Hermaness, Fair
Isle, Foula, Rona, St. Kilda. Wie die ver
rukkelijke eilandjes bezoekt in mei of juni
en er over de klippen loopt of er beneden
langs vaart, wordt begroet door tiendui
zenden, soms honderdduizenden geveder
de diei'en met zwarte ruggen, witte vesten
en met rode, witte, blauwe of zwarte pa
pegaaiensnoeten: de papegaaiduikers.
Uren achtereen heb ik de papegaaiduikei's
gadegeslagen op het meest afgelegen
eiland van mijn vadex-land, op St. Kilda,
dat tachtig kilometer verwijdei-d ligt van
de naastbij zijnde door mensen bewoonde
plek aarde. St. Kilda zelf is ook bewoond,
STERN-KOLONIES hebben wij even
eens. Hun bevolking is niet zo talrijk als
die der Pacifische vogelstaten, doch bij
ons is die bevolking gevarieerder. Wij heb
ben stei-ntjes in soox-ten. Daar is de kleine
stern, die dol is op stenige stranden;
voorts de gewone stern en de moeilijk van
deze te onderscheiden arctische stern, die
meer op een zandig strand is gesteld. Ook
kennen wij de grote stern, die niet graag
groepsgewijs broedt, en tenslotte de mooie
en zeldzame roze stern, die in Groot-Brit
tannië zijn Europese hoofdkwartier heeft
opgeslagen. Buiten mijn land is er maar
één kolonie van de roze stei-n bekend en
wel in Bretagne. Het zijn de vogels uit het
hoge noorden, die, naar het aantal gere
kend, het sterkst zijn vertegenwoordigd
onder de Britse zeevogels. Verscheidene
meeuwensooi-ten met een „nooi-delijke in
slag" broeden, letterlijk en figuurlijk, te
gen de klippen op. Hun aantal is groter
geworden naarmate de visserij zich ont
plooide. Nog steeds gaat die vogelbevol
kingsaanwas door.
EEN ANDERE UIT het hoge noorden
afkomstige zeevogel, die sterk toeneemt
dank zij de gestadig groter geworden en
wordende afvalresten der vissersschepen,
is de stormvogel (een atlantisch neefje
van de pacifische albatros), die wij in En
geland fulmar noemen. Deze merkwaardi
ge vogel is een „empire builder" zonder
weerga, want ieder jaar sticht hij op Brits
gebied in Europa dertig nieuwe kolonies.
Ja, er is nauwelijks een rotsachtig eiland
je voor de kust van mijn vadexdand, dat
thans geen stormvogel-nederzetting heeft.
RECORD-Cijfers, een vogel- en getallen-
schemering doet zich voor als men de
groep der alken, koeten en papegaaidui
kers in het oog vat. Gaat u maar eens
naar het vogelpax-adijsje Fax-ne Island
SCINDAPSIS AUREUS is een mooie en
moderne kamerplant; men kan haar als
een soort grofbladige wandplant beschou
wen. Het is familie van de aronskelk en
dat is voor u al een tip dat de plant het
in de winter vooral niet te koud moet
hebben; ze heeft een normaal verwarmde
kamer nodig en bovendien een zeer voch
tige atmosfeer. Er zal dus veel gesproeid
moeten worden en doe dat vooral met
lauw water; het water zo uit de kraan
is veel te koud voor haar en met dat
koude water mag men ook niet gieten.
Als de plant flink groeit kan men haar
elke week een beetje opgeloste kamer-
plantenmest geven. Vroeg in het voorjaar
kan men ook wel voortkweken door mid
del van stekken; jonge scheuten wortelen
wel in een potje met zanderige en turf-
molmachtige grond, maar doen het ook wel
in een jampotje met water. Zodra de stek
dan echter voldoende wortels heeft zal
men haar moeten oppotten en ze heeft een
voedzame, doch wel zeer luchtige grond
nodig en door de bloemistengrond zal men
dus nog een beetje turfmolm en gehakt
veenmos m.oeten mengen en vergeet niet
dat onder in de pot ook wat scherven
moeten komen. De plant kan dan al wel
volle zon hebben, maar na half april zal
men haar al wel een weinig moeten be
schermen.
G. Kromdijk
EN WAT VOOR KLIPPEN! Er zijn
minstens twaalf stuks van de Britse kust,
die geheel of bijna loodrecht uit zee oprij
zen en een hoogte hebben van zowat dui
zend voet. Er is zelfs een loodrechte rots
wand van 1245 voet, en een bijna lood
rechte van 1400 voet. En alom op die klip
pen, rotsen, stranden en duinen leven die
ren, vooral robben en vogels. Zeevogels
hechten aan traditie en zijn conservatief
in hun broed- en woongewoonten. Er zijn
klippen en eilandjes, die sedert vóór
christelijke tijden blijvend een „territo
rium" van een bepaalde vogelsooi-t ge
weest zijn. Andei'e vogelstaten zijn iets
jonger, bij vooi'beeld de Jan-van-Gent-ne-
derzetting op de Bass Rots bij de ingang
van de Firth of Forth. Uit geschreven
bronnen blijkt, dat die „vogelstaat" reeds
in het begin der vijftiende eeuw bestond.
De Jan-van Gent-kolonie van Ailsa Craig
is nauwelijks jonger, terwijl de grootste
Jan-van-Gentstraat ter wereld, gelegen op
St. Kilda, het westelijkste eiland der He-
briden, in 1697 reeds een even talrijke vo
gelbevolking had als heden ten dage, zo
dat men gevoeglijk kan aannemen, dat
hij eeuwen ouder is dan 1697.
V"""