Vakantie was in het binnenland
zonniger dan aan het strand
„JAN COMPAGNIE9' OVERLEEFDE
door handige politiek van afzijdigheid
AL ZIJN CONCURRENTEN IN SIAM
ALBERT VERWEY EN DE TACHTIGERS
Wm iw
Litteraire
Kanttekeningen
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad'Oprechte Uaarlemsche Courant
I mmmm s* mT r -men,akwm
en IJmuider Courant
Erbij
WMéén 'Hé.Wéé^éÊHyérHé'"'. v.émH< Wé', TT OH:éé'
IN DE vorige Erbij sehetsten wij,
in verband met het komende be
zoek van het Thailandse konings
paar, het begin van onze profi
tabele relaties met hun verre ko
ninkrijk. In dit artikel zien wij hoe
het „De Compagnie" verder in
Siam (nu Thailand geheten) ver
ging.
(Van onze weerkundige medewerker)
DANK ZIJ de medewerking van mensen
die tussen 1 juni en 15 september elke dag
voor ons aantekeningen hebben gemaakt
van het strandweer in Vlissingen, Scheve-
ningen, Zandvoort, Terschelling en Schier
monnikoog, aangevuld met regencijfers
van Cadzand, Noordwijk, IJmuiden, Ber
gen aan Zee, Callantsoog, Vlieland en
Ameland, is het ons mogelijk een vrij
nauwkeurige nabeschouwing van het kli
matologische strandseizoen in de afgelopen
zomer te geven. Daarbij blijkt dat het
strandweer wei heel slecht geweest is. De
meest noordwestelijke Waddeneilanden
hebben het nog het beste getroffen.
Reeds in de eerste jaren van de zeventiende eeuw, zo hebben wij vorige week
gezien, vestigde de Oostindische Compagnie een handelsfactorij in Ayuthia, de
Iwofdstad van het koninkrijk Siam. Toen Hendrik Brouwer in 1632 gouverneur-
generaal van Indië werd, was een van zijn eerste daden de uitbreiding van deze
handelspost. Hij zond Joost Scheuten, een scherp zakenman naar Ayuthia, die
een nieuw stenen gebouw voor de factorij liet bouwen en het personeel aanzien
lijk uitbreidde. Van 1636 tot 1667 werkten er enige honderden Nederlanders en
lagen er dikwijls twintig koopvaarders in de haven. In Ayuthia verdiende „Jan
Compagnie" in die dagen schatten. Schouten wist van de koning steeds nieuwe
handelsfaciliteiten los te krijgen en zijn factorij werd een der grootste en winst-
gevendste van alle Europese nederzettingen in Azië. Weliswaar moesten de
gunsten des konings gehonoreerd worden met een stroom van geschenken, maar
dat loonde best de moeite. Bovendien waren de verlangens van de vorst vaak
weinig kostbaar. Zo wenste hij eens, voor zich en zijn hoge functionarissenv
enkele Hollandse hoge hoeden, die hij zeer bewonderde. De Compagnie zond
hem een scheepslading hoeden, in ruil waarvoor de koning alle leden van de
Raad van Indië en de gouverneur-generaal elk een prachtige witte olifant als
privé-vervoermiddel schonk.
IN 1661 ECHTER kwam het tot een ern
stig conflict met de Siamese koning.. De
Compagnie had een Portugees schip buit
gemaakt en de koning eiste schadever
goeding, omdat een deel der lading van
hem was. De Compagnie weigerde dit en
besloot om fors op te treden. Zij blokkeer
de de Menammonding en legde 's konings
handel lam. Dit betekende een zware slag
voor de schatkist. Daarom legde de vorst
het hoofd in de schoot en gaf hij op alle
punten toe. Batavia, verre van afkerig
van herstel der betrekkingen, zond toen
Pieter de Bitter als onderhandelaar naar
Siam. De Bitter was hoffelijk, maar be
slist. Op 22 augustus 1664 werd er een
nieuw verdrag tussen de Compagnie en
Siam getekend. Het betekende een aan
merkelijke verbetering van de positie dei-
Hollanders en gaf vele nieuwe voorrech
ten. De merkwaardigste bepaling was, dat
de Compagnie voortaan zelf haar perso
neel mocht berechten, als dit vergrijpen
beging. Anders gezegd: De Hollanders
werden onttrokken aan de Siamese recht
spraak. Deze „bepaling van exterritoriali
teit" diende in de negentiende eeuw tot
voorbeeld voor soortgelijke bepalingen in
de verdragen, die Siam toen met andere
landen sloot. Het verdrag bevatte voorts
een clausule over wederzijdse hulp en bij
stand. Om de koning niet de pin op de
neus te zetten, kende De Bitter hem een
schadevergoeding (voor zijn aandeel in de
lading van het Portugese schip) toe van
25 percent van het geëiste bedrag. Het
verdrag van 1664 aldus kwam men
overeen zou „eeuwig" gelden.
Na enige jaren echter kwam er opnieuw
een kink in de kabel en bleek er van
eerbiediging van het verdrag weinig meer.
De oorzaken waren voornamelijk van
vreemde oorsprong: de concurrentie dei-
Engelsen en, vooral, de invloed der Fran
sen in Siam, die revolutionaire gevolgen
had en de binnenlandse politieke toestand
in Siam enige jaren onzeker en onbereken
baar maakte. Het is in dit verband nuttig
te weten welke concurrenten Jan Compag
nie op zijn weg ontmoette.
TOEN DE Hollanders in Siam kwamen,
troffen zij daar de Portugezen en Span
jaarden. Dezen hadden zich daar reeds in
de 16de eeuw een hechte positie veroverd.
Anders dan de Iberiërs echter deed de
Compagnie geen moeite, om de Siamezen
te bekeren tot het Christendom. Zij hield
zich angstvallig buiten alle godsdienstige
twisten en strijdvragen. "Wel liet zij niets
onbeproefd om de Iberische concurrentie
de voet dwars te zetten. De Siamese
koning vond de Hollanders aantrekkelijker
handelspartners dan de Portugezen. Bo
vendien waren de Iberiërs „kleine zelf
standigen", terwijl de Compagnie één
machtige maatschappij vormde. Dit alles
en de militaire hulp, die Jan Compag
nie de Siamezen gaf was oorzaak, dat
de invloed der Portugezen taande en dat
zij omstreeks 1625 vrijwel uitgepraat wa
ren in Siam.
Ongeveer twintig jaar na de komst van
Jan Compagnie verschenen ook de Denen
en de Engelsen in Siam. De Deense con
currentie betekende practisch niets en
duurde maar kort. De Engelsen echter,
die zich eveneens in Ayuthia vestigden,
waren gevaarlijker medeburgers. De ko
ning had graag meer dan één Europees
volk in zijn land vertegenwoordigd. Het
kwam zelfs tot gevechten tussen Jan Com
pagnie en de „Rooineks". Kort na 1625
echter sloten de Engelsen hun factorij. Zij
kwamen kort na 1660 terug. Opnieuw
schenen zij een bedreiging te worden voor
Jan Compagnie, maar het. was niet van
lange duur. Wel wisten zij zich tot circa
1685 te handhaven, maar toen verdwenen
zij voorgoed. Dit was mede toe te schrij
ven aan de inmiddels sterk gestegen Fran
se invloed in Siam.
LODEWIJK XIV, koning van Frankrijk,
was steeds op vergroting van zijn macht
en roem uit. Omstreeks 1660 vatte hij het
plan op, in Azië te gaan opereren. Siam
moest tot bondgenoot worden gemaakt en
tot uitgangspunt voor de kerstening van
Achter-Indië. Het was zonder twijfel een
groots plan. Als helpers koos de Zonne
koning de missionarissen, inzonderheid de
Jezuïeten, en een Grieks avonturier
Konstantijn Phaulkon geheten, in Siam
Chao Phya (hertog) Wichayen genoemd
die in Siam tot aanzien en macht was ge
komen. De wens van de Siamese koning
om de na het verdrag-De Bitter zeer groot
geworden invloed van Jan Compagnie te
neutraliseren door steun te zoeken bij een
andere Europese mogendheid, kwam zijn
Franse collega zeer te stade.
In 1662 arriveerden de eerste missiona
rissen in Ayuthia. Zij zochten en vonden
steun bij „Monsieur Constance" (Phaul
kon), die inmiddels eerste minister van
Siam was geworden. Phaulkon was tevens
„koninklijk commissaris" voor de buiten
landse handel en als zodanig zette hij de
Engelsen en de Hollanders herhaaldelijk
de voet dwars. De Fransen kregen steeds
meer handelsvoorrechten en -mogelijkhe
den. Een Fransman werd gouverneur van
het tin-eiland Puket. In 1687 zond Lode-
wijk XIV 1400 man troepen naar Siam.
Deze bezetten een fort bij Bangkok en
konden daardoor de Compagnie beletten,
op Ayuthia te varen. Het zag er naar uit,
dat de Siamese koning het Christendom zou
omhelzen. De Hollandse invloed in Siam
daalde tot bijna het nulpunt. Toch bleef
Jan Compagnie met de gedachte: Onze tijd
komt wel weer.
EN DIT WAS JUIST gezien. In 1688 be
ging Phaulkon de fout alle troonpretenden
ten uit te schakelen en een van hem af
hankelijke schoonzoon des konings op de
troon te zetten. De Fransen zouden hem
helpen. Het plan lekte echter uit. De
koning werd afgezet en Phaulkon belandde
in de gevangenis, beschuldigd van hoog
verraad. Het kwam tot gevechten tussen
Franse en Siamese militaire eenheden.
Phra Petraja, broeder van de afgezette
koning, werd gekroond. De haat tegen de
Fransen leidde overheid en volk tot
wrede wraakneming. Er kwam een verbod
om de Christelijke leer te prediken en
Christelijke geschriften te verspreiden. De
Siamese dromen van de Zonnekoning gin
gen in rook op.
In 1690 waren niet slechts alle Fransen,
maar ook de Engelsen uit Siam verdwe
nen. Alleen de Nederlanders hadden toe
stemming gekregen om te blijven. Zij
dankten dit aan hun beproefde politiek
van non-interventie in de binnenlandse
aangelegenheden hunner gastlanden. J. x
Compagnie was bovendien beleefd geble
ven. Hij zond geschenken en kreeg ge
schenken. Als er Siamezen in Batavia
kwamen, werden zij met pracht en praal
ingehaald. Om al deze redenen bevestigde
de nieuwe koning de bestaande Neder-
lands-Siamese verdragen en afspraken.
De handel bloeide weer op, maar slechts
voor korte tijd helaas.
IN DE 18DE EEUW begonnen de zaken
te tanen. De oude handelsgeest, de be
reidheid tot het nemen van risico's was
verminderd; de Compagnie toonde zich
minder energiek dan in haar jonge jaren.
Ayuthia werd een kantoor, dat met ver
lies werkte. Na 1740 waren er nog maar
ER ZIJN zowel in Zeeland als in Zand
voort en op Ameland, om maar enkele
strandgedeelten te noemen, vakantiegan
gers geweest die best tevreden kunnen zijn.
Maar er waren er ook, vooral velen in de
laatste dagen van juni en in de eerste helft
van juli, die geen enkele ideale stranddag
troffen.
De grootste spelbrekers zijn de veelvul-
die voorkomende krachtige, harde en soms
stormachtige winden. Zo moest de wind
en stormwaarschuwingsdienst van het
K.N.M.I. te De Bilt deze zomer op maar
liefst 20 dagen een waarschuwing uitgeven!
In juni op 7 dagen, waarvan tweemaal
voor stormachtige wind (windkracht 8) en
storm (windkracht 9); in juli op 8 dagen,
waarvan twee keer voor windkracht 8, de
overige dagen voor harde wind en tenslotte
in augustus op 4 dagen en begin september
op één dag. Een aantal van 20 waarschu
wingen in ruim drie maanden is voor een
zomer zeldzaam en komt zelfs lang niet in
alle herfsten voor. Door de vaak zeer on
stabiele lucht werden er deze zomer ook
bijzonder veel waterhozen boven zee waar
genomen.
DE PERIODE 1 juni tot 16 september
telt 107 dagen. Verleden jaar waren er ge
middeld langs het gehele strand slechts
15 dagen met slecht tot zeer matig strand
weer en 70 tot 80 dagen met mooi tot zeer
mooi strandweer. Dit jaar gemiddeld 70
dagen met slecht tot zeer matig en
ruim 30 dagen met mooi tot zeer mooi
strandweer. Dit laatste voornamelijk dank
zij de gunstige junimaand. Enkele cijfers
mogen dit illustreren.
slecht
matig
goed
mooi
zeer
mooi
Vlissingen
36
28
10
15
18
Scheveningen
22
37
12
28
7
Zandvoort
24
24
28
23
8
Terschelling
23
32
32
15
5
Schierm.oog
31
30
22
14
10
Gemidd. langs
27
30
21
19
10
't gehele strand
twee Nederlanders blijvend in de factorij
te Ayuthia.
Het waren vreemdelingen, die Jan Com
pagnie de genadestoot toebrachten, te we
ten de Birmezen, die in 1760 in oorlog met
Siam kwamen. Zij rukten op naar Ayuthia
en vielen ook de factorij aan. Het aan
wezige handjevol Nederlanders vocht dap
per. Toen echter hun leider de heldendood
gestorven was, weken zij voor de over
macht. De factorij werd geplunderd, de
bijgebouwen werden in brand gestoken.
Toch bleef de Compagnie nog in Siam. In
1762 kwamen er zelfs nog onderhandelaars
uit Batavia in Ayuthia. De besprekingen
leidden tot niets. In 1767 verschenen de
Birmezen opnieuw in de Siamese hoofd
stad En legden opnieuw de factorij in de
as. De Compagnie verdween uit Siam.
Een nieuwe dynastie (Ramathipat) kwam
in dat land aan de macht. Ayuthia raak
te in verval, Bangkok werd de nieuwe
hoofdstad. Het hoofdstuk „Siam" in de
geschiedenis der „Loffelijcke Compagnie"
had een dramatisch einde gekregen.
SIAM WAS van 1770 tot 1810 vrijwel ge
ïsoleerd. In 1810 nam de koning weer con
tact op met een Westerse mogendheid en
wel met Portugal. Later kwamen ook En
gelsen en Amerikanen zich in Siam vesti
gen. De Nederlandse Handel-Maatschap-
pij (die zich vroeger beschouwde als de
opvolgster der Verenigde Oost-Indische
Compagnie) onderzocht de Siamese han
delsmogelijkheden, maar ging niet tot za
ken over. Pas in 1860 kwam er weer een
Nederlands-Siamees verdrag van vriend
schap, handel en scheepvaart tot stand.
Sedertdien zijn de betrekkingen met
Siam, later Thailand genoemd, steeds goed
en hartelijk geweest. Nederlandse inge
nieurs hebben de Thailanders geholpen
Evenals deze toeriste bezochten Jan Com
pagnie en zijn maats vaak de stille tempel
tjes langs de Menam Chao Phya. De
tempels zijn sedert de tijd van Jan Com
pagnie niet veranderd.
In sommige Bangkokse tempeltuinen vindt
men nog herinneringen aan Jan Compag
nie, zoals de kanonnen op deze foto. Na
het vertrek der Hollanders uit Ayuthia
werd er niet of nauwelijks meer mee
geschoten.
met de oplossing van irrigatieproblemen
en de bevaarbaarmaking van de Menam
Chao Phya. Een aantal vooraanstaande
Thailanders heeft Nederland bezocht. On
der hen waren enige prinsen van den bloe
de. Thailand is gebleven wat Siam in de
dagen van Jan Compagnie was: Een mooi,
belangwekkend en uiterst gastvrij land.
Het is tevens het enige land in Achter-In
dië, ja, in Zuid-Azië, dat nooit als kolonie
aan een Europese mogendheid onderwor
pen is geweest.
DE STENEN tempelwachters en de ou
de compagnieskanonnen in Bangkok zijn
nog steeds stille getuigen van Jan Com-
pagnie's verblijf aan de boorden van de
Menam Chao Phya. Zij houden in Thai
land de herinnering wakker aan de Neder
landers van weleer, die hun eigen historie
en die van Siam met een belangwekkend en
boeiend hoofdstuk hebben verrijkt.
Uit cijfers van het KNMI over het aan
tal uren zonneschijn alsook uit regenwaar
nemingen blijkt dat, afgezien van de vaak
veel te krachtige wind, het weer op Texel,
Vlieland en Terschelling vaak gunstig af
stak bij die langs de rest van de Neder
landse stranden.
Langs het Zeeuwse en het Zuid- en
Noordhollandse strand was augustus de
natste maand, juni de droogste.
In de drie zomermaanden vielen de vol
gende hoeveelheden regen. Noordwijk 387,
Schiermonnikoog 346, Scheveningen 324,
Ameland 317, Zandvoort 297, Terschelling
272, Bergen 270, Callantsoog 242, Vlieland
234, Cadzand 227, Den Helder 223, Vlissin
gen 208 mm. Normaal 180 mm, verleden
jaar 110 tot 120 mm.
HEEL DROEVIG was het, ondanks de
enkele volop zonnige en mooie stranddagen
die er zijn geweest, gesteld met het aantal
officiële zomerse dagen. Hiervan kreeg
Den Helder er 2 (normaal 6), Scheveningen
6 (normaal 13), Vlissingen 5 (normaal 10).
Verleden jaar had Den Helder 11, Scheve
ningen 20, Vlissingen 15 zomerse dagen.
De Veluwe, de Achterhoek, Zuid-Lim
burg en de meeste overige „binnenlandse"
recreatie-oorden zijn er beter afgekomen,
hoewel ook daar de aantallen zomerse
dagen onder het gemiddelde bleven.
AAN GESCHRIFTEN over de Beweging
van Tachtig heeft het in d.e laatste tijd
niet ontbroken. „Het materiaal" schreef
Stuiveling in zijn na een kwart eeuw
eindelijk herdrukte „De Nieuwe Gids als
geestelijk brandpunt" (N.V. De Arbeiders
pers) „is nu tegelijk overcompleet en
incompleet, we weten te veel en te wei
nig", een paradox die de stand van
zaken kernachtig weergeeft. Met recente
publicaties van belang „De Geschiede
nis van de Nieuwe Gidsdoor G. H.
's Gravesande, het vierdelige „Korte Le
ven van Jacques Perk" door Garmt Stui
veling (onlangs afgesloten door de lijvige
verzameling van brieven en documenten,
die geen détail onvermeld laat), de mo
numentale. studie van Maurits Uyldert
over Albert Verwey, die met het derde
deel „Naar de voltooiing" (Allert de Lan
ge) haar beslag kreeg, de biografie over
Willem Paap door Dr. J. Meyer is er
een stortvloed van gegevens in beweging
gekomen, die niet bevredigend kan wor
den geordend aleer de ontbrekende docu
mentatie voor zover mogelijk beschikbaar
is. De litteraire nalatenschap van Lode-
wijk van Deyssél, zijn correspondentie in
begrepen, werd nog steeds niet aan de
openbaarheid prijsgegeven, het wachten is
op een volledige uitgave van ongepubli
ceerd werk en onuitgegeven brieven van
Albert Verwey, de correspondentie van
P. N. van Eyck en Henriëtte Roland Holst,
beiden als „jongeren" zo nauw met de
Tachtigers verbonden, bleef tot nu toe
in portefeuille, en zo is er meer. Zelfs al
zouden deze lacunes zijn aangevuld, dan
nog zou het beeld van „Tachtig" liiierair-
historisch voorlopig niet definitief kunnen
worden vastgesteld: de door Herman Gor
ter ontvangen brieven gingen immers vrij
wel alle verloren en bovendien: daar zijn
de legendes, die, ten dele door onbetwist
bare feiten al weersproke-a, hardnekkig
voortduren en de „ware geschiedenis" der
Tachtigers blijven vertekenen. Daar zijn
voorts de vooroordelen: de onmiskenbare
onderschatting van Frederik van Eeden,
de haast ergerlijke onkunde-uit-onbegrip,
die het oordeel over Albert Verwey on
danks het toerk van Uyldert vertroe
belt. Zelfs Stuiveling, die zich als weinig
anderen met voorbeeldige nauwgezetheid
met dit levenwekkende tijdvak onzer lit
teratuur bezighield, komt in zijn „De
Nieuive Gids als geestelijk brandpiLnt" tot
de markwaardige uitspraak dat „geen der
eigenlijke Tachtigers ?ia de overwinning"
(bedoeld xvordt: na de. kortstondige bloei
van De Nieuwe. Gids) kwalitatief een-
scheppend vermogen" zou hebben gekend
„als daarvoor" een oordeel dat nu wel
gedeeltelijk weerlegd wordt door Stuive-
lings waardering voor later werk van
Gorter, maar Albert Verwey in hoge mate
tekort doet.
IN DIE MENING ben ik nog versterkt
door de lectuur van de briefwisseling tus
sen Albert Verwey en een vijftal van zijn
tijdgenoten: Alphons Diepenbrock, Her
man Gorter, R. N. Roland Holst, Henriëtte
Roland Holst-van der Schalk en Jan Too-
rop, door Verwey's dochter Dr. Mea Nij-
land-Verwey in chronologische volgorde en
(waar nodig) van een bescheiden, maar
zakelijk-puntige toelichting van haar hand
voorzien, samengevat en uitgegeven bij
N.V. Van Gorcum Co te Assen. Deze
brieven, niet het minst die van Verwey,
hebben mij er toe aangespoord me op
nieuw met zijn dichterlijk oeuvre bezig te
houden, meer en meer gegrepen dóór,
meer en meer onder de indruk van, de
voorname grootheid en grootsheid van de
ze gestalte en dit werk. Er is in deze
coiTespondentie, ook daar waar deze een
meer intiem karakter draagt dat kenmer
kend is voor het toenmalige geestelijke
verkeer, er is in de onderlinge toena
dering en verwijdering tussen de brief-
schi-ijvers één ding dat de lezer grijpt en
hem een niet geringe bewondering af
dwingt: de integriteit van Albert Verwey,
de geestelijke adel van zijn persoon, de
standvastigheid van zijn uit diepe overtui
ging voortgekomen inzichten omtrent de
roeping van het dichterschap, dat on
scheidbaar met zijn levenshouding en zijn
persoon en dat wilde ik daareven met
wat ik Verwey's integriteit noemde zeg
gen was verbonden. Die eenheid van
mens-zijn en dichterlijke vormgeving, van
dichterschap en metafysisch-wijsgerig in
zicht, van handelen, denken en dichten, is
het, die de grootheid van Verwey, zijn
voornaamheid, zijn betekenis in en buiten
de litteraire stroming waaruit hij is vooid-
gekomen, bepaalt
ALBERT VERWEY is, wórdt bij voort
during, onderschat omdat hij niet begre
pen is, niet verstaan woi-dt uit zijn le
venskern. Men heeft hem voor een ver
standelijk dichter gehouden, misleid door
een kunstmatige scheiding, die het nog al
tijd nawerkende negentiende-eeuwse ratio
nalisme tussen gevoelsleven en denkle
ven heeft teweeg gebracht. Men heeft Ver
wey's „nuchterheid" uitgelegd als een ge
brek aan innerlijke bewogenheid, aan pas
sie, aan poëtische drift, en daarmee blijk
gegeven van een onbegrip, dat het bij
voorbaat onmogelijk maakt om door te
dringen tot zijn wezenskern, die zich in
opeenvolgend werk, dat een mensenleven
in beslag nam, organisch kristalliseei-de.
Al in zijn jonge jaren, in een brief uit
1892 aan Henx-iëtte Roland Holst, geschre
ven naar aanleiding van een uitwisseling
van gedachten met Herman Gorter, had
hij dat vastgelegd: „Het Leven" heet
het daar „waaxwan we 't beeld willen
scheppen in ons werk is niet een men-
schen-leven, een stukje-land-leven,
maar het leven van de heele Aarde met
al haar groei van planten, beesten en
menschen, en mensch en werken en woor
den, zooals het leeft tusschen de ge
sternten. Het Heelal te voelen, zoo dat het
in ons als één Gevoel wordt, zooals uit
't ééne gevoel één Verbeelding komt: dat
is de Idee en de Wil die in ons gekomen
zijn
Aan die Idee, Godsidee, is de dichter-
Verwey, de mens-Verwey zijn levenlang
trouw gebleven. Tot geen concessie heeft
hij zich op dat punt laten verleiden, al
heeft dit inzicht in de universele beteke
nis van het dichtex-schap werk na werk
zich geëvolueerd uit dit beginsel. Er is
over deze „Idee", waaruit Verwey's den
ken en dichten voortkwam en waartoe het
in al wat zijn hand deed terugkeerde, veel
geschreven, het uitvoerigst wel door Vest
dijk in zijn „Albex-t Verwey en de Idee",
het indringendst echter door P. N. van
Eyck in zijn tafelrede „Idee en Wil", die
hij op uitnodiging van Geexden Gossaert
in intieme kring uitsprak bij gelegenheid
van Verwey's intrede als hoogleraar te
Leiden in 1925. Eens en voor al werd het
daar geformuleerd: dat het dichterschap
van Verwey een instrument, een middel
was, waarvan het verborgen-goddelijke
zich bediende om, tegemoetgekomen door
de creatieve geest van de dichter, zich
te verwerkelijken, zich te „verbeelden",
zichtbaar, leefbaar te worden. In het
scheppingspx-oces van de dichter ligt de
mogelijkheid besloten van een ontmoeting
tussen het goddelijk-creatieve en het men-
selijk-creatieve: Van Eyck vatte het in
één zinsnede voortreffelijk samen: „eerst
als het individuele in ons het goddelijke
(Vervolg zie pag. 2)