Vakantie was in het binnenland zonniger dan aan het strand „JAN COMPAGNIE9' OVERLEEFDE door handige politiek van afzijdigheid AL ZIJN CONCURRENTEN IN SIAM ALBERT VERWEY EN DE TACHTIGERS Wm iw Litteraire Kanttekeningen Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad'Oprechte Uaarlemsche Courant I mmmm s* mT r -men,akwm en IJmuider Courant Erbij WMéén 'Hé.Wéé^éÊHyérHé'"'. v.émH< Wé', TT OH:éé' IN DE vorige Erbij sehetsten wij, in verband met het komende be zoek van het Thailandse konings paar, het begin van onze profi tabele relaties met hun verre ko ninkrijk. In dit artikel zien wij hoe het „De Compagnie" verder in Siam (nu Thailand geheten) ver ging. (Van onze weerkundige medewerker) DANK ZIJ de medewerking van mensen die tussen 1 juni en 15 september elke dag voor ons aantekeningen hebben gemaakt van het strandweer in Vlissingen, Scheve- ningen, Zandvoort, Terschelling en Schier monnikoog, aangevuld met regencijfers van Cadzand, Noordwijk, IJmuiden, Ber gen aan Zee, Callantsoog, Vlieland en Ameland, is het ons mogelijk een vrij nauwkeurige nabeschouwing van het kli matologische strandseizoen in de afgelopen zomer te geven. Daarbij blijkt dat het strandweer wei heel slecht geweest is. De meest noordwestelijke Waddeneilanden hebben het nog het beste getroffen. Reeds in de eerste jaren van de zeventiende eeuw, zo hebben wij vorige week gezien, vestigde de Oostindische Compagnie een handelsfactorij in Ayuthia, de Iwofdstad van het koninkrijk Siam. Toen Hendrik Brouwer in 1632 gouverneur- generaal van Indië werd, was een van zijn eerste daden de uitbreiding van deze handelspost. Hij zond Joost Scheuten, een scherp zakenman naar Ayuthia, die een nieuw stenen gebouw voor de factorij liet bouwen en het personeel aanzien lijk uitbreidde. Van 1636 tot 1667 werkten er enige honderden Nederlanders en lagen er dikwijls twintig koopvaarders in de haven. In Ayuthia verdiende „Jan Compagnie" in die dagen schatten. Schouten wist van de koning steeds nieuwe handelsfaciliteiten los te krijgen en zijn factorij werd een der grootste en winst- gevendste van alle Europese nederzettingen in Azië. Weliswaar moesten de gunsten des konings gehonoreerd worden met een stroom van geschenken, maar dat loonde best de moeite. Bovendien waren de verlangens van de vorst vaak weinig kostbaar. Zo wenste hij eens, voor zich en zijn hoge functionarissenv enkele Hollandse hoge hoeden, die hij zeer bewonderde. De Compagnie zond hem een scheepslading hoeden, in ruil waarvoor de koning alle leden van de Raad van Indië en de gouverneur-generaal elk een prachtige witte olifant als privé-vervoermiddel schonk. IN 1661 ECHTER kwam het tot een ern stig conflict met de Siamese koning.. De Compagnie had een Portugees schip buit gemaakt en de koning eiste schadever goeding, omdat een deel der lading van hem was. De Compagnie weigerde dit en besloot om fors op te treden. Zij blokkeer de de Menammonding en legde 's konings handel lam. Dit betekende een zware slag voor de schatkist. Daarom legde de vorst het hoofd in de schoot en gaf hij op alle punten toe. Batavia, verre van afkerig van herstel der betrekkingen, zond toen Pieter de Bitter als onderhandelaar naar Siam. De Bitter was hoffelijk, maar be slist. Op 22 augustus 1664 werd er een nieuw verdrag tussen de Compagnie en Siam getekend. Het betekende een aan merkelijke verbetering van de positie dei- Hollanders en gaf vele nieuwe voorrech ten. De merkwaardigste bepaling was, dat de Compagnie voortaan zelf haar perso neel mocht berechten, als dit vergrijpen beging. Anders gezegd: De Hollanders werden onttrokken aan de Siamese recht spraak. Deze „bepaling van exterritoriali teit" diende in de negentiende eeuw tot voorbeeld voor soortgelijke bepalingen in de verdragen, die Siam toen met andere landen sloot. Het verdrag bevatte voorts een clausule over wederzijdse hulp en bij stand. Om de koning niet de pin op de neus te zetten, kende De Bitter hem een schadevergoeding (voor zijn aandeel in de lading van het Portugese schip) toe van 25 percent van het geëiste bedrag. Het verdrag van 1664 aldus kwam men overeen zou „eeuwig" gelden. Na enige jaren echter kwam er opnieuw een kink in de kabel en bleek er van eerbiediging van het verdrag weinig meer. De oorzaken waren voornamelijk van vreemde oorsprong: de concurrentie dei- Engelsen en, vooral, de invloed der Fran sen in Siam, die revolutionaire gevolgen had en de binnenlandse politieke toestand in Siam enige jaren onzeker en onbereken baar maakte. Het is in dit verband nuttig te weten welke concurrenten Jan Compag nie op zijn weg ontmoette. TOEN DE Hollanders in Siam kwamen, troffen zij daar de Portugezen en Span jaarden. Dezen hadden zich daar reeds in de 16de eeuw een hechte positie veroverd. Anders dan de Iberiërs echter deed de Compagnie geen moeite, om de Siamezen te bekeren tot het Christendom. Zij hield zich angstvallig buiten alle godsdienstige twisten en strijdvragen. "Wel liet zij niets onbeproefd om de Iberische concurrentie de voet dwars te zetten. De Siamese koning vond de Hollanders aantrekkelijker handelspartners dan de Portugezen. Bo vendien waren de Iberiërs „kleine zelf standigen", terwijl de Compagnie één machtige maatschappij vormde. Dit alles en de militaire hulp, die Jan Compag nie de Siamezen gaf was oorzaak, dat de invloed der Portugezen taande en dat zij omstreeks 1625 vrijwel uitgepraat wa ren in Siam. Ongeveer twintig jaar na de komst van Jan Compagnie verschenen ook de Denen en de Engelsen in Siam. De Deense con currentie betekende practisch niets en duurde maar kort. De Engelsen echter, die zich eveneens in Ayuthia vestigden, waren gevaarlijker medeburgers. De ko ning had graag meer dan één Europees volk in zijn land vertegenwoordigd. Het kwam zelfs tot gevechten tussen Jan Com pagnie en de „Rooineks". Kort na 1625 echter sloten de Engelsen hun factorij. Zij kwamen kort na 1660 terug. Opnieuw schenen zij een bedreiging te worden voor Jan Compagnie, maar het. was niet van lange duur. Wel wisten zij zich tot circa 1685 te handhaven, maar toen verdwenen zij voorgoed. Dit was mede toe te schrij ven aan de inmiddels sterk gestegen Fran se invloed in Siam. LODEWIJK XIV, koning van Frankrijk, was steeds op vergroting van zijn macht en roem uit. Omstreeks 1660 vatte hij het plan op, in Azië te gaan opereren. Siam moest tot bondgenoot worden gemaakt en tot uitgangspunt voor de kerstening van Achter-Indië. Het was zonder twijfel een groots plan. Als helpers koos de Zonne koning de missionarissen, inzonderheid de Jezuïeten, en een Grieks avonturier Konstantijn Phaulkon geheten, in Siam Chao Phya (hertog) Wichayen genoemd die in Siam tot aanzien en macht was ge komen. De wens van de Siamese koning om de na het verdrag-De Bitter zeer groot geworden invloed van Jan Compagnie te neutraliseren door steun te zoeken bij een andere Europese mogendheid, kwam zijn Franse collega zeer te stade. In 1662 arriveerden de eerste missiona rissen in Ayuthia. Zij zochten en vonden steun bij „Monsieur Constance" (Phaul kon), die inmiddels eerste minister van Siam was geworden. Phaulkon was tevens „koninklijk commissaris" voor de buiten landse handel en als zodanig zette hij de Engelsen en de Hollanders herhaaldelijk de voet dwars. De Fransen kregen steeds meer handelsvoorrechten en -mogelijkhe den. Een Fransman werd gouverneur van het tin-eiland Puket. In 1687 zond Lode- wijk XIV 1400 man troepen naar Siam. Deze bezetten een fort bij Bangkok en konden daardoor de Compagnie beletten, op Ayuthia te varen. Het zag er naar uit, dat de Siamese koning het Christendom zou omhelzen. De Hollandse invloed in Siam daalde tot bijna het nulpunt. Toch bleef Jan Compagnie met de gedachte: Onze tijd komt wel weer. EN DIT WAS JUIST gezien. In 1688 be ging Phaulkon de fout alle troonpretenden ten uit te schakelen en een van hem af hankelijke schoonzoon des konings op de troon te zetten. De Fransen zouden hem helpen. Het plan lekte echter uit. De koning werd afgezet en Phaulkon belandde in de gevangenis, beschuldigd van hoog verraad. Het kwam tot gevechten tussen Franse en Siamese militaire eenheden. Phra Petraja, broeder van de afgezette koning, werd gekroond. De haat tegen de Fransen leidde overheid en volk tot wrede wraakneming. Er kwam een verbod om de Christelijke leer te prediken en Christelijke geschriften te verspreiden. De Siamese dromen van de Zonnekoning gin gen in rook op. In 1690 waren niet slechts alle Fransen, maar ook de Engelsen uit Siam verdwe nen. Alleen de Nederlanders hadden toe stemming gekregen om te blijven. Zij dankten dit aan hun beproefde politiek van non-interventie in de binnenlandse aangelegenheden hunner gastlanden. J. x Compagnie was bovendien beleefd geble ven. Hij zond geschenken en kreeg ge schenken. Als er Siamezen in Batavia kwamen, werden zij met pracht en praal ingehaald. Om al deze redenen bevestigde de nieuwe koning de bestaande Neder- lands-Siamese verdragen en afspraken. De handel bloeide weer op, maar slechts voor korte tijd helaas. IN DE 18DE EEUW begonnen de zaken te tanen. De oude handelsgeest, de be reidheid tot het nemen van risico's was verminderd; de Compagnie toonde zich minder energiek dan in haar jonge jaren. Ayuthia werd een kantoor, dat met ver lies werkte. Na 1740 waren er nog maar ER ZIJN zowel in Zeeland als in Zand voort en op Ameland, om maar enkele strandgedeelten te noemen, vakantiegan gers geweest die best tevreden kunnen zijn. Maar er waren er ook, vooral velen in de laatste dagen van juni en in de eerste helft van juli, die geen enkele ideale stranddag troffen. De grootste spelbrekers zijn de veelvul- die voorkomende krachtige, harde en soms stormachtige winden. Zo moest de wind en stormwaarschuwingsdienst van het K.N.M.I. te De Bilt deze zomer op maar liefst 20 dagen een waarschuwing uitgeven! In juni op 7 dagen, waarvan tweemaal voor stormachtige wind (windkracht 8) en storm (windkracht 9); in juli op 8 dagen, waarvan twee keer voor windkracht 8, de overige dagen voor harde wind en tenslotte in augustus op 4 dagen en begin september op één dag. Een aantal van 20 waarschu wingen in ruim drie maanden is voor een zomer zeldzaam en komt zelfs lang niet in alle herfsten voor. Door de vaak zeer on stabiele lucht werden er deze zomer ook bijzonder veel waterhozen boven zee waar genomen. DE PERIODE 1 juni tot 16 september telt 107 dagen. Verleden jaar waren er ge middeld langs het gehele strand slechts 15 dagen met slecht tot zeer matig strand weer en 70 tot 80 dagen met mooi tot zeer mooi strandweer. Dit jaar gemiddeld 70 dagen met slecht tot zeer matig en ruim 30 dagen met mooi tot zeer mooi strandweer. Dit laatste voornamelijk dank zij de gunstige junimaand. Enkele cijfers mogen dit illustreren. slecht matig goed mooi zeer mooi Vlissingen 36 28 10 15 18 Scheveningen 22 37 12 28 7 Zandvoort 24 24 28 23 8 Terschelling 23 32 32 15 5 Schierm.oog 31 30 22 14 10 Gemidd. langs 27 30 21 19 10 't gehele strand twee Nederlanders blijvend in de factorij te Ayuthia. Het waren vreemdelingen, die Jan Com pagnie de genadestoot toebrachten, te we ten de Birmezen, die in 1760 in oorlog met Siam kwamen. Zij rukten op naar Ayuthia en vielen ook de factorij aan. Het aan wezige handjevol Nederlanders vocht dap per. Toen echter hun leider de heldendood gestorven was, weken zij voor de over macht. De factorij werd geplunderd, de bijgebouwen werden in brand gestoken. Toch bleef de Compagnie nog in Siam. In 1762 kwamen er zelfs nog onderhandelaars uit Batavia in Ayuthia. De besprekingen leidden tot niets. In 1767 verschenen de Birmezen opnieuw in de Siamese hoofd stad En legden opnieuw de factorij in de as. De Compagnie verdween uit Siam. Een nieuwe dynastie (Ramathipat) kwam in dat land aan de macht. Ayuthia raak te in verval, Bangkok werd de nieuwe hoofdstad. Het hoofdstuk „Siam" in de geschiedenis der „Loffelijcke Compagnie" had een dramatisch einde gekregen. SIAM WAS van 1770 tot 1810 vrijwel ge ïsoleerd. In 1810 nam de koning weer con tact op met een Westerse mogendheid en wel met Portugal. Later kwamen ook En gelsen en Amerikanen zich in Siam vesti gen. De Nederlandse Handel-Maatschap- pij (die zich vroeger beschouwde als de opvolgster der Verenigde Oost-Indische Compagnie) onderzocht de Siamese han delsmogelijkheden, maar ging niet tot za ken over. Pas in 1860 kwam er weer een Nederlands-Siamees verdrag van vriend schap, handel en scheepvaart tot stand. Sedertdien zijn de betrekkingen met Siam, later Thailand genoemd, steeds goed en hartelijk geweest. Nederlandse inge nieurs hebben de Thailanders geholpen Evenals deze toeriste bezochten Jan Com pagnie en zijn maats vaak de stille tempel tjes langs de Menam Chao Phya. De tempels zijn sedert de tijd van Jan Com pagnie niet veranderd. In sommige Bangkokse tempeltuinen vindt men nog herinneringen aan Jan Compag nie, zoals de kanonnen op deze foto. Na het vertrek der Hollanders uit Ayuthia werd er niet of nauwelijks meer mee geschoten. met de oplossing van irrigatieproblemen en de bevaarbaarmaking van de Menam Chao Phya. Een aantal vooraanstaande Thailanders heeft Nederland bezocht. On der hen waren enige prinsen van den bloe de. Thailand is gebleven wat Siam in de dagen van Jan Compagnie was: Een mooi, belangwekkend en uiterst gastvrij land. Het is tevens het enige land in Achter-In dië, ja, in Zuid-Azië, dat nooit als kolonie aan een Europese mogendheid onderwor pen is geweest. DE STENEN tempelwachters en de ou de compagnieskanonnen in Bangkok zijn nog steeds stille getuigen van Jan Com- pagnie's verblijf aan de boorden van de Menam Chao Phya. Zij houden in Thai land de herinnering wakker aan de Neder landers van weleer, die hun eigen historie en die van Siam met een belangwekkend en boeiend hoofdstuk hebben verrijkt. Uit cijfers van het KNMI over het aan tal uren zonneschijn alsook uit regenwaar nemingen blijkt dat, afgezien van de vaak veel te krachtige wind, het weer op Texel, Vlieland en Terschelling vaak gunstig af stak bij die langs de rest van de Neder landse stranden. Langs het Zeeuwse en het Zuid- en Noordhollandse strand was augustus de natste maand, juni de droogste. In de drie zomermaanden vielen de vol gende hoeveelheden regen. Noordwijk 387, Schiermonnikoog 346, Scheveningen 324, Ameland 317, Zandvoort 297, Terschelling 272, Bergen 270, Callantsoog 242, Vlieland 234, Cadzand 227, Den Helder 223, Vlissin gen 208 mm. Normaal 180 mm, verleden jaar 110 tot 120 mm. HEEL DROEVIG was het, ondanks de enkele volop zonnige en mooie stranddagen die er zijn geweest, gesteld met het aantal officiële zomerse dagen. Hiervan kreeg Den Helder er 2 (normaal 6), Scheveningen 6 (normaal 13), Vlissingen 5 (normaal 10). Verleden jaar had Den Helder 11, Scheve ningen 20, Vlissingen 15 zomerse dagen. De Veluwe, de Achterhoek, Zuid-Lim burg en de meeste overige „binnenlandse" recreatie-oorden zijn er beter afgekomen, hoewel ook daar de aantallen zomerse dagen onder het gemiddelde bleven. AAN GESCHRIFTEN over de Beweging van Tachtig heeft het in d.e laatste tijd niet ontbroken. „Het materiaal" schreef Stuiveling in zijn na een kwart eeuw eindelijk herdrukte „De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt" (N.V. De Arbeiders pers) „is nu tegelijk overcompleet en incompleet, we weten te veel en te wei nig", een paradox die de stand van zaken kernachtig weergeeft. Met recente publicaties van belang „De Geschiede nis van de Nieuwe Gidsdoor G. H. 's Gravesande, het vierdelige „Korte Le ven van Jacques Perk" door Garmt Stui veling (onlangs afgesloten door de lijvige verzameling van brieven en documenten, die geen détail onvermeld laat), de mo numentale. studie van Maurits Uyldert over Albert Verwey, die met het derde deel „Naar de voltooiing" (Allert de Lan ge) haar beslag kreeg, de biografie over Willem Paap door Dr. J. Meyer is er een stortvloed van gegevens in beweging gekomen, die niet bevredigend kan wor den geordend aleer de ontbrekende docu mentatie voor zover mogelijk beschikbaar is. De litteraire nalatenschap van Lode- wijk van Deyssél, zijn correspondentie in begrepen, werd nog steeds niet aan de openbaarheid prijsgegeven, het wachten is op een volledige uitgave van ongepubli ceerd werk en onuitgegeven brieven van Albert Verwey, de correspondentie van P. N. van Eyck en Henriëtte Roland Holst, beiden als „jongeren" zo nauw met de Tachtigers verbonden, bleef tot nu toe in portefeuille, en zo is er meer. Zelfs al zouden deze lacunes zijn aangevuld, dan nog zou het beeld van „Tachtig" liiierair- historisch voorlopig niet definitief kunnen worden vastgesteld: de door Herman Gor ter ontvangen brieven gingen immers vrij wel alle verloren en bovendien: daar zijn de legendes, die, ten dele door onbetwist bare feiten al weersproke-a, hardnekkig voortduren en de „ware geschiedenis" der Tachtigers blijven vertekenen. Daar zijn voorts de vooroordelen: de onmiskenbare onderschatting van Frederik van Eeden, de haast ergerlijke onkunde-uit-onbegrip, die het oordeel over Albert Verwey on danks het toerk van Uyldert vertroe belt. Zelfs Stuiveling, die zich als weinig anderen met voorbeeldige nauwgezetheid met dit levenwekkende tijdvak onzer lit teratuur bezighield, komt in zijn „De Nieuive Gids als geestelijk brandpiLnt" tot de markwaardige uitspraak dat „geen der eigenlijke Tachtigers ?ia de overwinning" (bedoeld xvordt: na de. kortstondige bloei van De Nieuwe. Gids) kwalitatief een- scheppend vermogen" zou hebben gekend „als daarvoor" een oordeel dat nu wel gedeeltelijk weerlegd wordt door Stuive- lings waardering voor later werk van Gorter, maar Albert Verwey in hoge mate tekort doet. IN DIE MENING ben ik nog versterkt door de lectuur van de briefwisseling tus sen Albert Verwey en een vijftal van zijn tijdgenoten: Alphons Diepenbrock, Her man Gorter, R. N. Roland Holst, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk en Jan Too- rop, door Verwey's dochter Dr. Mea Nij- land-Verwey in chronologische volgorde en (waar nodig) van een bescheiden, maar zakelijk-puntige toelichting van haar hand voorzien, samengevat en uitgegeven bij N.V. Van Gorcum Co te Assen. Deze brieven, niet het minst die van Verwey, hebben mij er toe aangespoord me op nieuw met zijn dichterlijk oeuvre bezig te houden, meer en meer gegrepen dóór, meer en meer onder de indruk van, de voorname grootheid en grootsheid van de ze gestalte en dit werk. Er is in deze coiTespondentie, ook daar waar deze een meer intiem karakter draagt dat kenmer kend is voor het toenmalige geestelijke verkeer, er is in de onderlinge toena dering en verwijdering tussen de brief- schi-ijvers één ding dat de lezer grijpt en hem een niet geringe bewondering af dwingt: de integriteit van Albert Verwey, de geestelijke adel van zijn persoon, de standvastigheid van zijn uit diepe overtui ging voortgekomen inzichten omtrent de roeping van het dichterschap, dat on scheidbaar met zijn levenshouding en zijn persoon en dat wilde ik daareven met wat ik Verwey's integriteit noemde zeg gen was verbonden. Die eenheid van mens-zijn en dichterlijke vormgeving, van dichterschap en metafysisch-wijsgerig in zicht, van handelen, denken en dichten, is het, die de grootheid van Verwey, zijn voornaamheid, zijn betekenis in en buiten de litteraire stroming waaruit hij is vooid- gekomen, bepaalt ALBERT VERWEY is, wórdt bij voort during, onderschat omdat hij niet begre pen is, niet verstaan woi-dt uit zijn le venskern. Men heeft hem voor een ver standelijk dichter gehouden, misleid door een kunstmatige scheiding, die het nog al tijd nawerkende negentiende-eeuwse ratio nalisme tussen gevoelsleven en denkle ven heeft teweeg gebracht. Men heeft Ver wey's „nuchterheid" uitgelegd als een ge brek aan innerlijke bewogenheid, aan pas sie, aan poëtische drift, en daarmee blijk gegeven van een onbegrip, dat het bij voorbaat onmogelijk maakt om door te dringen tot zijn wezenskern, die zich in opeenvolgend werk, dat een mensenleven in beslag nam, organisch kristalliseei-de. Al in zijn jonge jaren, in een brief uit 1892 aan Henx-iëtte Roland Holst, geschre ven naar aanleiding van een uitwisseling van gedachten met Herman Gorter, had hij dat vastgelegd: „Het Leven" heet het daar „waaxwan we 't beeld willen scheppen in ons werk is niet een men- schen-leven, een stukje-land-leven, maar het leven van de heele Aarde met al haar groei van planten, beesten en menschen, en mensch en werken en woor den, zooals het leeft tusschen de ge sternten. Het Heelal te voelen, zoo dat het in ons als één Gevoel wordt, zooals uit 't ééne gevoel één Verbeelding komt: dat is de Idee en de Wil die in ons gekomen zijn Aan die Idee, Godsidee, is de dichter- Verwey, de mens-Verwey zijn levenlang trouw gebleven. Tot geen concessie heeft hij zich op dat punt laten verleiden, al heeft dit inzicht in de universele beteke nis van het dichtex-schap werk na werk zich geëvolueerd uit dit beginsel. Er is over deze „Idee", waaruit Verwey's den ken en dichten voortkwam en waartoe het in al wat zijn hand deed terugkeerde, veel geschreven, het uitvoerigst wel door Vest dijk in zijn „Albex-t Verwey en de Idee", het indringendst echter door P. N. van Eyck in zijn tafelrede „Idee en Wil", die hij op uitnodiging van Geexden Gossaert in intieme kring uitsprak bij gelegenheid van Verwey's intrede als hoogleraar te Leiden in 1925. Eens en voor al werd het daar geformuleerd: dat het dichterschap van Verwey een instrument, een middel was, waarvan het verborgen-goddelijke zich bediende om, tegemoetgekomen door de creatieve geest van de dichter, zich te verwerkelijken, zich te „verbeelden", zichtbaar, leefbaar te worden. In het scheppingspx-oces van de dichter ligt de mogelijkheid besloten van een ontmoeting tussen het goddelijk-creatieve en het men- selijk-creatieve: Van Eyck vatte het in één zinsnede voortreffelijk samen: „eerst als het individuele in ons het goddelijke (Vervolg zie pag. 2)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13