■■I
D
Jean Vilar
Wekelijks toegevoegd aart alle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant
en I.hnuider Courant
deed een goede
keuze voor
zijn proeftheater
■RH
m—mÊÊÊÊÊÊÊËÊËÊMB, 1
'ZÊwMM.
5000 (aac Uut*®k ud
MEN HEEFT HET AL kunnen lezen: als in Egypte de Assoeasvdamvoltooid
is zullen belangrijke oude Egyptische monumenten onder water komen
te staan indien zij niet verplaatst of omdijkt worden. Op een initiatief
van de Unesco is door Nederland gereageerd en is in opdracht van
onze regering en in samenwerking met de Unesco en Egyptische auto
riteiten door twee Nederlandse deskundigen een plan tot de bouw van
drie dijken op het eiland Philae uitgewerkt, waardoor het daarop ge
legen tempelcomplex gered zou kunnen worden. Minister mr. 3. M. L.
Th. Cals herinnert hieraan in zijn voorwoord in de catalogus van de tot
51 december in het Rijksmuseum te bezichtigen tentoonstelling „5000
jaar kunst uit Egypte", uit de musea van Kairo, Alexandrië en Leiden.
Het bezit van de Verenigde Arabische Republiek werd voor deze ex
positie afgestaan om licht te werpen op voornoemde actie van de
Unesco en als dank voor onze reeds getoonde daadwerkelijke belang
stelling. De ruime aanvulling uit Leidens Rijksmuseum voor Oudheden is
belangrijk ook om enkele grotere formaten.
Hoewel de catalogus ons leert dat deze expositie 277 werken van
verscheiden aard telt heeft men geen moment de indruk van een over
weldigend teveel. Ik geloof dat we dat voor een deel te danken heb
ben aan de inrichter van deze expositie Dick Elffers. Maar natuurlijk
geeft die statische kunst uit het oude Egypte ons meer de gelegenheid
tot een rustig schouwen dan bijvoorbeeld die van spanningen lijkende
te barsten kunst uit het oude Mexico, die ons enige tijd geleden in
het Haagse Gemeentemuseum zo bezig hield. Ongemeen boeiend
blijft ook een rondgang door deze expositie door de enorme verande
ringen, die in de loop der eeuwen in Egypte plaats vonden op politiek
en religieus gebied. Vooral de Mohammedaanse verovering in 640 na
Chr. wijzigde het beeld totaal. In het lekenoog springende verande
ringen traden ook op bij de Grieks-Romeinse tijd (552 voor Chr.—595
na Chr.) en de Koptisch of Byzantijnse tijd (595640). Maar met deze
veranderingen kwam die Egyptische kunst in vele dingen niet verder
van ons af te staan, daar Griekse, Romeinse en Byzantijnse kunst ook
van invloed was op het Westen. Vertrouwd, zij het dan altijd nog tot op
zekere hoogte, is ons echter meer de kunst uit de Pharaonische tijd. Ge
meenlijk begon onze kunstgeschiedenis, als we daaraan deden, hier
mee. Afbeeldingen van die kunst zij populair te noemen. Reprodukties
in gips van koppen van Echnaton en zijn gade sieren menige schoor
steenmantel of boekenkast. Modeontwerpers zoeken regelmatig inspi
ratie bij Egyptische voorbeelden. Op deze expostievertoonde sieraden
zijn ons niet vreemd omdat kopieën al veel gedragen werden. Vrou
wen omranden tegenwoordig hun ogen op dezelfde wijze als die van
op deze tentoonstelling aanwezige beelden versierd zijn.
DE AL ZOVEEL LANGER bestaande
belangstelling voor oude Egyptische
kunst mag misschien een reactie ge
noemd worden op het rationalisme der
vorige eeuw. Een feit is dat men tegen
woordig en ook al langer, met een niet
altijd redelijk te noemen voorkeur voor
archaische Griekse kunst, de klassieke
hoogtepunten voorbij loopt, gevolg van
een zekere hang ook naar mystiek, een
hang die pas door de Egyptische kunst
bevredigd lijkt te worden. Hoezeer de
oude Egyptische kunst het levensgevoel
van Nederlanders in het eerste kwart
van deze eeuw nabijkwam, blijkt wel
uit het begin van onze echt Nederlandse
beeldhouwkunst, die veelal in de eerste
plaats een bouwbeeldhouwkunst was
en voor haar monumentale oogmerken
bij de Egyptenaren te rade ging. Men-
des da Costa stonden al Egyptische vor
men voor ogen, vormen die later weer
teruggevonden werden in werk van
Tjipke Visser. John Raeclecker gaf zijn
vrouwenfiguren duidelijk Egyptische
ogen en op deze expositie ontmoeten we
gestalten, die ons veel werk van Rae-
decker weer in herinnering roepen.
HET BEELDHOUWWERK aan de archi
tectuur van de Amsterdamse school is niet
zonder Egyptische voorbeelden te denken,
zij het dat onze beeldhouwers niet uitslui
tend naar Egyptenaren keken. Van invloed
op de wandschilderkunst was minder
sprake, waarbij dan opgemerkt dient te
worden dat toen van wandschilderkunst
iets minder sprake was dan tegenwoordig.
Wat betreft de vrije schilderkunst: Van
Dongen koketteerde wel met zijn Egyp
tische ervaringen, hetgeen trouwens ook
nog in verband te brengen is met reeds
genoemde modeverschijnselen. Dit alles
dan in verband met een zekere vertrouwd
heid met oude Egyptische kunst. Want de
belangstelling is veel ouder, zij het dan
van minder invloed op de uiterlijkheden
van onze levensstijl. Het „Egyptische ver
haal" ontmoetten we in opera's, ook in
schilderijen als van de bij de Prae-Rafaë-
lieten aansluitende Alma Tadema.
DEZE WAT oppervlakkige opsomming
van feiten en aanduiding van de oorzaken
Beeld van een kat. Saietisch of post-
Saietisch brons (1085332 voor
Christus).
Thot-ibis en de godin Maat (brons; periode van 1085332 vóór Christus).
naren tot in het kleinste werk bleven.
Waarbij dan inderdaad ook zich het ver
schijnsel voordoet dat enkele beeldjes iets
hebben van miniatuurmonumenten als voor
iets als Madurodam.
BIJ DE OPSTELLING werd zoveel mo
gelijk een chronologische volgorde be
tracht. H. S. K. Bakry zegt in de catalogus
iets over de Pharaonische tijd, P. Bahor
Labib over de Koptische periode en Mo
hammed Mustafa over de Islamitische. De
Pharaonische periode is verdeeld in een
Predynastische tijd, het Oude Rijk, eerste
Tussenperiode. Middenrijk, tweede Tussen
periode, het Nieuwe Rijk en latere tijden.
Er zijn stijlkenmerken voor verschillende
periodes. Persoonlijk had ik niet de be
hoefte noch de tijd op deze expositie deze
nader te bestuderen. Gebrek aan deze
wetenschap zal deze expositie zeker niet.
minder interessant maken. Dat men in de
Grieks-Romeinse tijd komt op een gegeven
moment springt een ieder in het oog. Enige
zaken zijn trouwens meer Grieks of Ro
meins te noemen dan Egyptisch. Ook de
Byzantijnse of Koptische tijd herkent men
direct: het Byzantijnse in de ornamentiek
van architectuur-fragmenten en een kei-
zersportret, het Koptische in kunstnijver
heid. En wel heel anders is dus het werk
uit de Islamitische periode, al moet hierbij
gezegd worden dat in de decoraties van
ceramiek we wel aan de Byzantijnse pe
riode soms herinnerd worden. Voor zover
mogelijk wordt in de catalogus bij ver
schillende werken nog een korte ver
klaring gegeven. Elffers' inrichting maakt
het ovei-bodig hier nog eens on bepaalde
stukken te wijzen. Men ontdekt wel dat
men. vooral in de beginne niets zal voorbij
lopen. Wat het door mij opgemerkte rea
lisme betreft, verwijs ik nog eens naar het
beeld van een zittende man (nr. 24) om de
zo duidelijk voelbare huid. Vrouwenfiguren
kunnen van een wonderlijk sterke charme
zijn. uitdagend bijna door de strakke kledij
die duidelijk het lichaam verraadt en soms
v/el transparant lijkt. Dwingend is zelfs
een lijkvaas (nr. 95) door de deksel: een
vrouwenkopje.
Tot slot nog enkele woorden over de
catalogus van deze tentoonstelling. Dit
boekwerk is zo fraai verzorgd dat velen
het als een aanwinst van hun boekenkast
zullen beschouwen, niet in het minst om
de goed gedrukte reprodukties.
Bob Buys
„Beeld van een vrouw" in kristallijne
kalksteen. (Thebe, achttiende dynas
tie). De vrouw, gekleed in een wijd
geplisseerd gewaad en met de grote
pruik die toen mode was in Thebe,
draagt in de linkerhand een „menat",
een voorwerp van magische betekenis.
Borst juweel (van goud en gekleurde
stenen) van Sesostris II. Middenrijk,
21001600 voor Christus; twaalfde
dynastie.
(Van onze correspondent)
PARIJS. René de Obaldia, die te
voren in kleinere kring al wat aandacht
had getrokken met twee romans en een
paar bundels gedichten, heeft zich nu
ook als een toneelschrijver doen kennen.
Het is Jean Vilar die men in zijn hoe
danigheid van directeur van het offi
ciële proeftheater Recamier, voor deze
ontdekking erkentelijk mag zijn. Het stuk
heet „Genousie" en speelt, gedurende de
drie bedrijven welke het omvat, zonder
onderbreking in een salon, en twee
mannen en een vrouw staan daar als
hoofdpersonen in het centrum van de
handeling. Boulevard-toneel derhalve?
Ja en nee. Ja, vanwege het milieu en des-
zelfs een tikkeltje beperkte geestelijke
horizon. Maar nee, omdat De Obaldia
het pretentieuze snobisme van dat Pa-
rijse salonleven toch met grote kennis
van zaken op de korrel neemt waarbij hij
zich bedient van het soort wapen van de
spot dat hij aan het arsenaal van het sur
realisme ontleende, waartoe een lonesco
zich eerder ook al wel had gericht.
GENOUSIE is een denkbeeldig land dat
„nóg verder dan Perzië" moet zijn ge
legen, en waarvan we in het stuk niet
meer vernemen dan de wat tsjilpende
taal die gesproken wordt door de broze
Irene, de vrouw van een gerenommeerde
en gevierde Parijse dramaturg die een
der gasten is van madame De Tubereu-
se, wier cocktailparty in het begin zich
al in eindeloze verveling voortsleept. Er
is ook nog een professor van de Sorbonne,
een mondaine kerkorganist en een zwaar
wichtige en woordenrijke neuro-psychiater
van de partij, alsmede tenslotte en bo
venal de jonge dichter Christian Garcia.
De driehoek: laatstgenoemde poëet en
het eerstgenoemde echtpaar. Christian en
Irene worden, aan het einde van het eer
ste bedrijf aan elkander voorgesteld, en de
vonk springt met volle lading en onmiddel
lijk over. In plaats echter van dit mo
ment af in de licht-parodische stijl en
techniek van het society-stuk te vervol
gen, trekt de schrijver nu een heel ander
register uit; het tweede bedrijf zou door
een hoogbegaafde discipel van lonesco of
Audiberti geschreven kunnen zijn. De jon
ge dichter beleeft nu zijn oorspronkelijke
wensdroom en hij handelt volgens de voor
schriften die enkel en uitsluitend gericht
zijn op het enige doel waardoor hij ge
hypnotiseerd wordt: het bezit van dat ethe
rische kindvrouwtje. En, net als in een
droom, blijkt iedereen zijn beweegrede
nen gemakkelijk te kunnen billijken, of
althans te aanvaarden en alle complica
ties en risico's die in het dagelijks leven
met zo'n onwettige verovering gepaard ple
gen te gaan, blijven hier dan ook conse
quent achterwege.
MET EEN REVOLVER, welke de but
ler op een satijnen kussentje hem komt
bieden, paft de dichter Garcia zijn rivaal
neer die zich zonder een dropje bloed te
vergieten, comfortabel uitstrekt op de di
van. En ook in de rest van het gezelschap,
dat zich intussen in een aangrenzend ver
trek aan tafel zet, heeft geen haan naar
de hygiënische moord gekraaid. De beide
geliefden behoren nu alleen nog maar el
kander toe, en ze maken, ofschoon ze de
salon niet verlaten, verre reizen waarvan
de indrukken in het Frans en het Genou-
siaans worden uitgewisseld, en de verruk
kingen zijn niet van de wolkeloze lucht.
Wanneer ze in elkanders armen de wereld
wel ongeveer moeten zijn rond geweest,
heeft het diner van de rest van het gezel
schap ook juist zijn einde bereikt en zo
keren dan de overige gasten terug naar
de salon.
Geen spoor van consternatie weer bij de
aanblik van het lijk op de divan, en er
wordt nu een plezierig kout geopend over
het onderwerp waarom en hoe die dichter
die andere gast wel aan zijn einde kan
hebben geholpen. Maar tenslotte stelt de
gastvrouw toch maar voor die dode heer
te begraven en met dat doel organiseert
men eerst een kleine maskerade waarna
de schare als dominee, generaal, heil
soldaten en chirurg terugkeert.
DOCH OP HET MOMENT dat het lijk
zal worden opgebaard, ontwaakt het uit
zijn sluimer om zich terstond weer in de
algemene conversatie te mengen, conver
satie die opnieuw het veld van de koetjes
en kalfjes bestrijkt om zo tevens de cir
kel met het eerste bedrijf te sluiten. In
het domein van het surrealisme waar, ge
lijk bekend, vele structuren en wetten van
het droomleven werden geëxploreerd en in
werking gesteld, heeft Obaldia met zijn
„Genousie" een innemende bijdrage ge
leverd die door zijn poëtische humor be
koort, en bovendien een brug slaat tussen
De Musset en lonesco.
der belangstelling voor oud-Egyptische
kunst is bedoeld om de verwondering te
onderstrepen, die ik bemerkte bij genodig
den voor de officiële voorbezichtiging. Die
verwondering werd voor mij het aardigst
uitgedrukt in de woorden van een bezoek
ster: „Wat ziet dit alles er fris uit"; alsof
het gisteren gemaakt zou zijn. Natuurlijk
ziet het er frisser uit dan onze aan de
wand geprikte versleten reprodukties en
bestofte, mogelijk al beschadigde gipsjes.
Maar in de eerste plaats is er het edele
harde materiaal, waarin deze kunstvoor
werpen hun vorm kregen. Duidelijk blijkt
weer dat de reproduktie een armzalig bezit
is. Meer geldt echter nog het zo ongeloof
lijk levende van deze kunst, gebonden wel
iswaar aan een cultuur, die in vele op
zichten heel ver van ons ligt, maar die
door zijn grootheid ver over alles heen
blijft reiken. Moge idealisme op een be
paalde manier aan waardering ten grond
slag gelegen hebben, mij trof op deze ex
positie een sterk boeiend realisme in ver
schillende der geëxposeei'de werken voor
zover ze niet uit de Mohammedaanse tijd
zijn. Wat geldt, is dat het wéér en nog zo
te zien is. Daarin ligt ook de oorzaak van
de indruk van frisheid. Die oude Egypte
naren verstonden het als weinig anderen
vorm te geven aan het algemeen menselijke
op uitzonderlijk absolute wijze. Men be-
kijke daartoe eens plastieken, die aanlei
ding vonden in het gewone dagelijkse be
staan. Ik denk bijvoorbeeld aan het beeldje
van een koren-malende vrouw, levend als
een de vloer dweilende wei'kster van een
beeldhouwer als onze Ben Guntenaar. Ik
denk aan het echte „zitten" van het
beeldje van Tjaw (catalogusnummer 22),
ik denk aan het beeldje van een dienaar
(nr. 30) van een man bezig met iets uit een
kruik te halen. Dat laatste beeldje, zo
wordt ons in de catalogus vermeld, moet
los van conventies behandeld zijn, waaraan
de grote (Egyptische) sculptuur gebonden
was. Het is vaak de „kleine" kunst, de
kunst van kleine meesters, die ons de ogen
opent voor waarde van groot bestempelde
kunst, die dichter bij ons staat dan we
veelal durven vermoeden. Want altijd nog
is kunst door mensen gemaakt.
WANNEER FRISHEID wordt opgemerkt
betekent dat dat we door eigen ervaringen
direct contact hebben. Het met een koren-
malende vrouw raken van de hele wereld
betekent soms meer dan het verbeelden
van goden, die maar een deel van de we
reld beheersten. En hier ligt een verklaring
van de kracht van veel oud-Egyptische
kunst: in mensen, de Pharao's werden
goden gezien, goden werden gezien in die
ren (de stier), beelden van katten werden
gev/ijd aan een godin. Het is toch waarlijk
wel gewoon dat vele mensen zich spiegelen
aan hun huisdieren en waar bestaat voor
degene, die deze spiegeling kent een groot
ser verbeelding van de kat dan in het oude
Egypte!
DR. A. F. E. VAN SCHENDEL, hoofd
directeur van het Rijksmuseum, vroeg zich
tegenover mij af hoe het bezoek aan deze
Hoofd van een Nubiër (brons, Grieks-
Romeinse tijdperk: 332 voor Christus
395 na Christus).
expositie zou worden. Als men aan oude
Egyptische kunst denkt, denkt men altijd
aan grote formaten. Zouden deze over
wegend kleine publiek gaan trekken? De
beeldhouwer prof. Paul Grégoire vertelde
me dat wanneer hij kleine Egyptische
beeldjes zag of zich deze herinnerde hij
toch altijd aan iets groots, iets monumen
taals dacht. En het is een feit dat men zich
bij foto's veelal iets groters voorstelt dan
waar we vaak in werkelijkheid mee te
doen hebben. Het is daarom dat ik ter il
lustratie vooral foto's van kleine voor
werpen koos. En het is inderdaad wonder
lijk hoe monumentaal die oude Egypte-