,De Bange Jaren van '30", werk van
neorealisten in Arnhems Museum
Nieuwe uitgaven op muziekgebied
PANORAMA DER WERELD"
DE „MORISCO S" UIT TUNIS EN
HUN VERRE SPAANSE KUNST
o A. C. Willink
o Raoul Hynckes
o Dick Ket
o Pyke Koch
o Johan Mekkink
Boeiend tweede deel in trilogie
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1960
Erbij
PAGINA VIER
Eatten - flöonbtö - Hieöt/
Stemme: Qu'il Sc bonbon, bon, bon, bon.
DE BANGE JAREN VAN '30 is de naam van een tentoonstelling van werken
van de schilders A. C. Willink, Rijke Koch, Raoul Hynckes, Dick Ket en Johan
Mekkink, die tot 4 december in het Arnhems Gemeentemuseum gehouden wordt.
Het plan tot deze tentoonstelling werd aanleiding voor het ministerie van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen het begin te maken met een reeks boekjes,
gewijd aan Nederlandse kunstenaars. In België doet men dat al lang. Ik mocht
naar aanleiding van een boekje over de in Nederland geboren Belgische schilder
Willem Paerels al van de inmiddels zeer groot geworden reeks iets vertellen in
deze krant. De tekst van het nu door J. M. Meulenhoff uitgegeven boekje is van
de hand van dr. J. H. M. van der Marck, conservator aan het Arnhems Gemeente
museum en draagt als titel „Neo-realisme in de schilderkunst"Naast genoemde
figuren wordt in dit werkje ook Wim Schumacher behandeld. Deze schilder ver
zocht om voor zijn vrienden wel begrijpelijke redenen op deze expositie niet ver
tegenwoordigd te worden, redenen die terecht eerbiedigd werden.
AL MOGE HET WAT stil zijn geworden
rond deze neo-realisten, wij, zo dicht bij
Amsterdam zittend, kunnen regelmatig
hun werk bezien in het Stedelijk Museum,
dat, meer gesteld blijkbaar op het verto
nen van richtingen dan kortweg van
mooie schilderijen, hun werk niet vergeet.
Wij zien daar dan niet het werk van Mek
kink, wiens vertegenwoordiging op deze
tentoonstelling misschien wel een beetje
ligt in het feit dat hij in dit museum een
belangrijke functie bekleedt. Direct moet
ik hierbij nu opmerken, dat juist het zien
van de enkele zuivere schilderijtjes van
Mekkink de meest verwarmende ervaring
op deze tentoonstelling was. Waardoor men
zich dan ook afvraagt of Mekkinks werk
wel past op een expositie, die de bange
jaren van '30 illustreren wil. En doet Ket
dat nu eigenlijk wel? Ket was een hart
patiënt, die zich uiterst voorzichtig moest
bewegen, en dat bepaalde ten dele zijn
beperking op onderwerpen, waaronder zo
vaak hij zelf, met zijn zo griezelige na
gels. Wel is het zo dat Ket mogelijk an
ders had geschilderd, wanneer hij in een
andere tijd geleefd had. Want gezien zijn
onvoltooid gebleven dubbelportret was hij
ook tot een andere stiel in staat. Kets
nauwkeurige schilderwijze kan als die van
de anderen gezien worden als een reactie
op het impressionisme en alle daarop vol
gende ismen, Kets resultaten lijken mij
toch méér dan een tijdsverschijnsel. Dat
laatste wèl te zien in het werk van Wil
link, Koch, Hynckes en Schumacher zou
dan kritiek op hun grootheid inhouden.
Maar al is het dan wat stil rondom hen
geworden, zij schilderen nog, zij het dan
dat Schumacher het de laatste jaren in
ieder geval heel weinig gedaan schijnt te
hebben.
MEN HEEFT HET OPTREDEN van de
ze schilders indertijd gezien als een ge
lukkige reactie op die verschillende ismen.
Maar een hunner vrienden, de dichter en
criticus van beeldende kunst Jan Engel
man vraagt in 1947: „Een tijdelijke en
ondergeschikte reactie? Men zou het zeg
gen„Bezig aan het begin van eigen
vorming is ondergetekende regelmatig ge
confronteerd geweest: methet werk der
neo-realisten en ontstond er in hem verzet
daartegen, omdat hun schilderwijze zo
weinig kans op een ontwikkeling ook
van deze schilders zelf leek te tonen.
Eerlijk gezegd behoorde ik tot hen, die
vonden dat hun werk eigenlijk geen „schil
deren" was. Hynckes' optreden na de
oorlog, met gewoon realistische landschap
pen. leek mij wat betreft die onmogelijk
heid tot verdere ontwikkeling in de vroe
gere schilderwijze van Hynckes, gelijk te
geven en ik achtte Hynckes' nieuwe werk
een bevrijding voor hem. Maar later bleek
Hynckes toch nog stillevens in zijn beken
de stijl te schilderen. Wel waren de on
derwerpen van ietwat vriendelijker aard
geworden. Want eerst schilderde Hynckes
doodskoppen, spijkers als van het Kruis,
galgetouwen en dode takken. Hynckes ver
dedigde zelf zijn landschappen naast zijn
„zwarte" stillevens met de woorden:
„Waarom zou ik geen lichte liedjes mogen
zingen nadat ik eerst jarenlang uit mijn
orgel slechts strenge en sombere accoor-
den heb gehaald?" Het klinkt alleraar
digst, deze uit het genoemde boekje van
dr. Van der Marck geciteerde regel. Maar
het doet toch ook twijfelen aan de inten
siteit van het een of het ander, zolang
Hynckes nog min of meer „zwarte" stil
levens naast zijn landschappen exposeer
de. Een van de laatste landschappen, die
ik van Hynckes zag, was ietwat onthul
lend betreffende Hynckes' door velen zo
geroemde kunnen. In plaats van achter
een huis stond de lucht in dit schilderij
ervóór door een onvolkomen kleurstelling
en is het niet juist dat in de kleurstelling
de „schilder" zich bewijst? Maar mis
schien kan men meegaan met de waar
dering die dr. Van der Marck toch voor
deze figuur koestert en dan beveel ik zijn
boekje van harte aan. Opgemerkt moet
worden dat achter zo nauwkeurig gede
tailleerde schilderijen als die van Hynckes
toch wel iets moet staan. En men kan
in Hynckes' macabere onderwerpen na
tuurlijk een reageren op die bange jaren
voor de Duitse inval zien. Toch twijfel
ik of voor Hynckes de dood iets doodge
woons is, zoals dr. Van der Marck het
schrijft. Ik kan me niet onttrekken aan
het gevoel dat Hynckes angsten kende,
ook voor de dood, en dat zou dan voor
mij de waarachtigheid van zijn werk gro
ter maken.
MINDER GELOOF KAN IK aan een
Koch hechten. Ook zijn werk veranderde
na de oorlog. Als dr. Van der Marck
spreekt van een kwaadwillige associatie
van het werk der neo-realisten met dat
wat het banale realisme van het Derde
Rijk had voortgebracht, die bewust of on
bewust de positie van deze schilders heeft
ondergraven, dan komt hij op een voor
Koch gevaarlijk terrein. Want meer nog
heb ik die associatie met Kochs latere
werk dan met dat wat voor de oorlog in
die bange jaren ontstond. Wij hebben dat
mogen zien in het Stedelijk Museum, dat
latere werk, en dat moeilijk met enige
welwillendheid kunnen bespreken. Én wat
betreft dat eerdere wérk .kan ik bok al
niet veel vertrouwen opbrengen. Zo'n por
tret van Asta Nielsen kan men toch moei
lijk ernstig nemen en hoort als voor een
bepaalde tijd typisch beginnelingenwerk
zeker niet in een museum thuis. En is
„Nocturne", een doodgewone urinoir, toch
eigenlijk niet een wat banale grap? De
armen van Anna, de barmeid, zijn als die
van etalagepoppen wat betreft dé stofuit
drukking. Maar toegegeven moet worden
dat de achtergrond van de Schiettent gro
te picturale kwaliteiten heeft. De vorm
geving van Kochs modellen lijkt mij de
onkunde te verbergen, die duidelijk wordt
in Kochs zo rammelend in elkaar zittend
zelfportret. Dat een „en face" gemakke
lijker is weet iedere tekenschoolleerling te
vertellen, en daarom voldoet Kochs Vrouw
in de Tuin beter.
HOEVEEL EERLIJKER is een Willink
dan altijd geweest! Al was er verzet tegen
zijn schilderkunst, men zou moeilijk om
hem heen kunnen gaan. Zeker is hij vooral
de schilder van de bange jaren. De kwaad
willige associatie, waarvan dr. Van der
Marck spreekt, werd inderdaad op zijn
werk betrokken. Zo heb ik voor de oorlog
Willinks werk als fascistisch gekenmerkt
gezien door iemand, die als muziekcriticus
zich ook met de beeldende kunst is gaan
bemoeien. Willink voelde minder voor het
fascisme als de Duitse expressionist Nolde
er wel voor gevoeld schijnt te hebben.
Willink had angst voor de horde, voor
iedere horde en zo kon zijn houding tegen
iedere massabeweging afwijzend zijn en
van een ietwat hooghartige allure. Willink
is altijd enorm waarheidsgetrouw geweest
en bestond het eerlijk zijn onvolkomen
heden als schilder te tonen.
Want hij meende in de eerste plaats
iets met zijn schilderijen te moeten zeg
gen en wist zich in een ontwikkeling. Ook
bij hem heb ik me afgevraagd hoe het
na die vervolmaking verder zou kunnen
gaan, temeer waar na de oorlog hem het
verweer, waarvanuit hij leek te schilderen,
scheen te ontvallen, omdat de gevaren
anders leken te gaan liggen. Willink heeft
ook naar mijn overtuiging een inzinking
vertoond na de oorlog. Maar op zijn laatste
tentoonstelling in het. Stedelijk Museum
nam hij revanche met enige indringende
en niet helemaal vriendelijk te noemen
portretten. Willink is de enige, die door
heeft kunnen gaan, door heeft moeten
gaan, op de ingeslagen weg. Nu bestaan
er weer evenveel redenen voor angst. En
het ligt Willink niet te spelen, gelijk een
Hynckes, noch te epateren gelijk een Koch.
Men vond hem zo'n knap schilder. Maar
men bekijke nu eens zijn portretten op
deze tentoonstelling, nu het mogelijk ge
worden is enige afstand te nemen in de
tijd. Knap en uitvoerig detailleren was
Willink geen doel maar middel. Met zijn
ontwikkeling groeiden de middelen, maar
de zeggingskracht van zijn werk kon naar
mijn smaak van meer afhankelijk zijn.
Zijn werk uit de bange jaren blijft op mij
de grootste indruk maken en daarom
acht ik hem vooral de meest zuivere schil
der van die jaren, in die zin dat geen
andere schilderijen als de zijne meer van
die tijd konden getuigen. In hoeverre Wil
link meer zal zijn dan schilder van de
bange jaren '30 is nog moeilijk te zeggen.
Het is in portretten, dat hij misschien
de meeste houvast vond voor een door
gaan. Want verzwakkingen, die ik in en
kele landschappen van na de oorlog mocht
constateren, deden zich in zijn portretten
naar ik meen niet voor. En in zijn laatst
vertoonde portretten was er nog iets bij
gekomen.
DAT NEO-REALISME ook wel magisch
realisme genoemd werd begrijpt men het
beste uit Willinks werk. Deze tweede be
naming past eigenlijk slecht op het werk
van Ket. Als men echter bij de behande
ling van het neo-realisme het werk van
Mekkink noemt, dan hadden ook anderen,
als bij voorbeeld Fernhout erbij gehaald
moeten worden. Dat Fernhout later ver
anderde is geen argument. Ik zag van
Mekkink aquarellen, die ook niets meer
met het neo-realisme te maken hadden.
Ziet men dat neo-i-ealisme als een reac
tie op vorige ismen, dan had ook een
Drayer genoemd kunnen zijn. En zo zou
in het boekje van dr. Van der Marck iets
te weinig gezegd kunnen zijn en op de
expositie „De Bange jaren van '30" iets
te veel vertoond.
Bob Buys
ikkkti
„Portret Wilma" (1932) van A. C. Willink
TUSSEN DE TEGENWOORDIGE leden
van de Tunesische aristocratie zijn er enige
van Spaanse of Andalusische afkomst. Al
Andaluz was in de Middeleeuwen het Ara
bische woord voor Spanje en het woord
heeft zich gehandhaafd als de naam voor
de meest zuidelijke provincie in Spanje
Andalusië. In 1S09 landden 80.000 „Moris-
co's", verdreven uit Spanje, op de kust
van Tunesië, toen een Turkse provincie
onder heerschappij van OtmarDey, waar
zij met gunstbewijzen ontvangen werden.
Deze „Morisco's", Moslims die zich eeuwen
tevoren in Spanje hadden genesteld, kwa
men uit alle lagen van de bevolking en
vertegenwoordigden een rijke verscheiden
heid in handel en beroepen. Maar twee
dingen hadden zij allen gemeen: zij waren
het Arabisch, de taal van hun voorouders,
vergeten en zij werkten hard en bekwaam.
Om hun éénwording met de Tunesische
gemeenschap te vereenvoudigen werden
zij bij hun aankomst verdeeld in drie
groepen. Zij, die tot de hoogste klasse op
sociaal of intel.ectueel gebied behoorden,
vestigden zich in de hoofdstad Tunis waar
zij de „Spaanse wijk" grondvestten (Iiau-
matal-Andaluz zoals het nog steeds wordt
genoemd), waar sommige straten nog altijd
namen dragen als „Al Andaluz" en „Riad
al Andaluz". De boeren, kooplieden en
handwerklieden werden geholpen, zodat zij
konden blijven arbeiden in hun eigen
branche in de omgeving van Tunis. Op
deze wijze wedden kleine stadjes, als El
Ariana, Djedeïda en Tebourda geboren.
De boeren vestigden zich in het gebied van
Kaap Bon, in het noorden van het land
en in de spaarzaam bevolkte gebieden. Zij
verkozen de plaatsen langs de Medjerda,
de grootste rivier in Tunesië, of vestigden
zich tussen de bouwvallen van vroegere
Romeinse steden. Zo iverden centra als
Medjez-el Bab, Testour, Slouguïa, Kallat al
Andaluz, Zaghouan waar windmolens
werden gebouwd Soliman en Grombalia
(nu hoofdstad van het gebied Kaap Bon) en
andere minder belangrijke plaatsjes, ge
boren of herbo 'en.
WAT ZO VAAK in de geschiedenis ge
beurt, gebeurde ook nu; al gauw bestond
er een stroom van wederzijdse invloed tus
sen beide gemeenschappen; de een nam
van de ander die handelwijzen en gewoon
ten over, die het meest pasten in zijn eigen
levenswijze. De „Morisco's" die er naar
verlangden opgenomen te worden in hun
nieuwe omgeving, deden spoedig afstand
van hun Spaanse klederdracht en kleedden
zich in de Turkse dracht.
En natuurlijk leerden zij Arabisch, de
taal van hun voorouders, welke sinds gene
raties echter niet meer in hun gemeenschap
was gesproken. Aan de andere kant was de
grote vooruitgang die in Tunesië tot stand
was gebracht gedurende de eerste helft
van de zeventiende eeuw, voor het grootste
deel te danken aan de „Morisco's", die
wegen aanlegden, tuinen en „huertas",
nieuwe gewassen en nieuwe industrieën
invoerden en nieuwe kookstijlen en een
nieuwe bouwstijl verbreidden, de folklore
en de muziek verrijkten, een zekere ver
fijning in plaatselijke gewoonten brachten
en nieuwe woorden aan het spraakgebruik
toevoegden.
TOT DE DOOR DE „MORISCO'S" ge
stichte industrieën behoorde de vervaardi
ging van de „chechia", het Tunesische
hoofddeksel, dat wordt versierd met een
lang blauw lint, dat tot op de schouders
hangt. De produkte bereikte meer dan
40.000 dozijn per jaar, met meer dan 15.000
mensen ingeschakeld bij het produktie-
proces. Zelfs in deze tijd, nu de meeste
jonge mannen in Tunis blootshoofds gaan,
is er nog steeds een bloeiende handel in
Chechia's op één van de stadsmarkten.
De Franse reiziger Peysonnel, die Tu
nesië bezocht gedurende de tweede helft
van de achttiende eeuw, spreekt in zijn
memoires over de hoffelijkheid en de edel
moedigheid van de „Morisco's", en de
prachtige vieringen die zij houden bij een
huwelijk of „bodas" zoals zij het noemen,
een Spaans woord gebruikend. Peysonnel
merkte op dat hij in Soliman en Grombali
Spaans sprekende Morisco's had aangetrof
fen en dat hij zelfs mensen had ontmoet,
die poëzie in deze taal schreven. En toch
was het toen al meer dan een eeuw ge
leden dat de Morisco's Tunesië binnen
kwamen. En nog stéeds vindt men Spaanse
woorden terug in de gesproken, taal en
plaatsnamen afkomstig uit. het Spaans. In
Testour bijvoorbeeld wordt de plaats waar
men dieren hout „corran" (corral) genoemd.
De stad zelf ligt op de oevers van de Med
jerda, in de buurt van Mount Cachtel (Cas-
tillia) in de vrachtbare vlakte, die men
„barguil" noemt.
IN TUNIS ZELF IS EEN PLEIN dat
„Murkad" wordt genoemd (mercado-
markt). Toen de straatnamen werden ge
registreerd zette de ambtenaar, die belast
was met het vertalen van de woorden in
het Frans, het woord „Paardenplein" op
het bord naast de Arabische lettertekens.
Hij dacht dat „Murkad" afgeleid was van
de naam van een Arabische stam, „rakada".
In de omgeving van Bab Souïka in Tunis
is een wijk genaamd „Biga" afgeleid van
het Spaanse woord „vega" (plein). In de
stad zelf openbaren straatnamen als „Ben
Senior en „Bu Guerra" de Spaanse invloed,
terwijl men onder de balkons met hun
ijzerwerk in Spaanse stijl het Tunesische
Arabisch kan horen waarin om de haver
klap woorden als „duro" (naam van een
munt), „seguro" (zeker) en „vente" (veinte-
twintig) opduiken.
De naam „Bardo" de vroegere residentie
van de beys, drie kilometer van Tunis, is
een verbastering van „Prado" in de buurt
van Madrid.
In Zaghouan, waar de omgeving lijkt op
Het tweede deel van de geografische
trilogie „PANORAMA DER WERELD
- EEN GEOGRAFISCHE VERKEN
NING", onder redactie van A. C. de
Vooys, hoogleraar aan de Rijksuniversi
teit te Utrecht en R. Tamsma, lector aan
de Economische Hogeschool te Rotter
dam, uitgegeven door J. J. Romen ó-
Zonen, Roermond en Maaseik, is in alle
opzichten gelijkwaardig aan het eerste
deel, dat wij een jaar geleden hebben
besproken. Een bezwaar van deze
samenvattende werken is dat ze onge
veer een jaar voor de verschijningsdatum
worden afgesloten en dat op dat tijdstip
DE INVOERING
daarvan is in septem
ber 1958 begonnen en
in december 1959 zelfs
gedeeltelijk opge
schort. Wat wel een
gemis is dat onder de
energiebronnen der
verschillende landen
niet de kernenergie
wordt vermeld, ter
wijl deze in onder
scheiden landen in
dustrieel wordt ge
bruikt, en ook in de
Sovjet-Unie toepas
sing heeft gevonden
in de scheepvaart,
met name in de ijs-
breker „Lenin".
Overigens niets dan
lof over de brede op
zet. de royale uitvoe
ring en de uitsteken
de afwerking met
kaarten, statistieken.,
en foto's, uitgezon
derd de enkele kleu
renfoto's. die erbarmelijk van kwaliteit
zijn.
Speciale vermelding verdient de behan
deling van het bevolkingsvraagstuk in dit
deel in India en Pakistan. In het eerste
deel hadden wij een zekere schuchterheid
opgemerkt in de benadering van dit vraag
stuk, dat in dit deel objectief wordt be
naderd. Jammer alleen dat de schrijver
hierbij een verwijzing geeft naar commu-
nistisch-China, die als constatering wel
juist is, maar waarbij niet wordt vermeld
dat de praktijk van geboortebeperking in
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Ronda of Alpujarra in Zuid-Spanje kan
men „olla" (gestoofd vlees), „banadech"
(empanadas-pastei) en suikergoed zoals
„bagaban" (mazapan) krijgen.
VELE NAMEN ZIJN DAAR verbaste
ringen van het Spaans: Alicanti (Alicante),
Arfüich (Ruiz),'Ba'rin (Marin). Elkundi (El
Crtrtde), Filibil (Felipe), Mado (Amador),
Marku (Marco), Midina (Medina), Saburta
(Sasportas), Sai (Saez), Sirisu (Cerezo),
Yurigi (Jorge) en vele andere.
De moskee in Testour is geheel in Spaan
se stijl gebouwd, terwijl het toch de tra
ditie van de Islam in stand houdt; dit laat
ste geldt echter niet voor de gebedsnis
(Mihrab), die een prachtig voorbeeld vormt
van de Spaanse Renaissance, zoals men die
aantreft in de Spaanse kerken die in de
zelfde periode gebouwd zijn.
In het begin van deze eeuw nog werden
werken van Lope de Vega, met zeer veel
luister in Testour uitgevoerd.
Deze gehechtheid aan de traditie spreekt
des te meer, als men zich realiseert dat het
grootste gedeelte van de toehoorders en
zelfs sommige van de spelers nauwelijks
een woord Spaans kenden.
DE AFSTAMMELINGEN van de Moris
co's hebben nu een reputatie van eerlijk
te zijn en trouw. Zij zijn trots op hun af
komst en enige van hen kunnen nog steeds
de sleutel van hun huis laten zien, „su ca-
sa" in Spanje, en het eigendomsbewijs van
dit bezit. Zij beschouwen zichzelf als degl
uitmakend van de aristocratie. Nog on
langs leerde een bekende intellectueel in
Tunesië van Moorse afkomst, die nooit
een voet in Spanje had gezet, de taal al
leen omdat deze „gesproken werd door
mijn voorouders".
dë gegevens van het daaraanvoorafgaan-
de jaar nauwelijks bekend zijn. Dit be
zwaar moeten de gebruikers zelf op
vangen door het actuele cijfermateriaal
aan periodieken te ontlenen. Op die ma
nier beantwoordt dit boek, dat voort
bouwt op de kennis die op een middel
bare school wordt verworven, pas ten-
volle aan zijn doel. De uitgever had beter
hierop de nadruk kunnen leggen dan op
de actualiteit van' dit boek, want op de
binnenkant van de omslag wordt nu op
hef gemaakt van de vermelding van de
Chinese volkscommunes, terwijl hieraan
slechts in een noot aandacht is besteed
VAN HET BUNDELTJE „Nederlands
Volkslied" samengesteld door Jop Poll-
mann en Piet Tiggers, verscheen bij de
uitgeverij De Toorts, te Heemstede, de
twaalfde druk. Na al wat wij bij vorige
edities van deze 282 Nederlandse liederen
en canons geschreven hebben, zouden wij
het bij deze aankondiging kunnen laten.
Maar de mededeling in het voorwoord, dat
in deze herdruk een achttal liederen van
storende fouten gezuiverd werden, wekte
ons op om te speuren naar de zeer sto
rende fouten in het liedje „Jeuchdigh volk
je ras, ras, ras, binnen Haerlems mueren"
waarop wij bij bespreking van vorige
drukken reeds gewezen hebben. Helaas,
het blijkt dat de uitgevers op mijn, aan
de bronnen getoetste aanmerkingen, geen
aandacht schonken, terwijl ze wèl reageer
den op andere bedenkingen mijnerzijds.
Of geloven zij mij niet? Laat ik ze dan
trachten te overtuigen met het liedje hier
in zijn oorspronkelijke gedaante voor te
leggen, zoals het voorkomt in deel II van
„Sparens Vreughdenbron" uit 1646, het
liedboekje dat ik een maand geleden aan
haalde in een Erbij-artikel.
De heer Pollmann heeft het stukje blijk
baar overgenomen uit de bundel van J.
H. Scheltema, waarin het voorkomt met
één foute noot, namelijk in de eerste maat
maar in de achtste maat maakt hij zelf
een tweede fout. Dit voor wat de' muziek
tekst betreft. „Taut de bruit pour une
omelette", zal misschien menigeen zeg
gen; maar wie het ernstig meent met de
ze belangrijke tak van onze volkscultuur,
zal het met mij eens zijn, dat dergelijke
Foto uit Panorama der Wereld. Nog
gaan sommige Japanse kinderen in
kimono's gekleed, maar anderen zijn
al verwesterd-, waardoor zij minder
contrasteren tegen het moderne flat
gebouw. (Jokohama).
China is verlaten. Ook zou 't op zijn plaats
zijn geweest bij de Sovjet-Unie vast te
stellen dat geboorteregeling in dit land
klaarblijkelijk geen onderdeel van de be
volkingspolitiek uitmaakt.
In dit prachtige boek komen eerst de
Oosteuropese volksdemocratieën terecht
als een wordend geheel behandeld aan
de beurt, vervolgens het moederland, de
Sovjet-Unie. en daarop aansluitend com-
munistisch-Chiria, als eerste land van het
Verre Oosten, waartoe verder nationalis
tisch China. Korea, Japan, Zuidoost- en
Zuid-Azië behoren. In de beide laatste on
derdelen wordt de beschrijving naar staat
kundige eenheden verlaten, waardoor de
randstaten tussen India en China in het
gedrang zijn gekomen, bijvoorbeeld Tibet,
Nepal, Afghanistan en Bhoetan, die geen
afzonderlijke vermelding krijgen.
Hetzelfde gebeurt met de staten van het
Arabisch schiereiland (die bij het Midden-
Oosten worden behandeld met Turkije,
Perzië, Israel, Irak, Syrië en Libanon),
waarvan alleen Saoedie-Arabië apart
wordt genomen. Dat is niet consequent,
omdat nationalistisch China als politieke
eenheid en Kasjmir als politiek omstreden
gebied wèl een eigen plaats krijgen. For
mosa had geografisch bij China en Kasjmir
had op dezelfde grond bij Voor-Indië ge
voegd kunnen worden, al was het ons lie
ver geweest dat na de geografische be
schrijving der hoofddelen, de staatkundige
onderdelen zonder uitzondering hun plaats
hadden gekregen, waarbij dan bij Formosa
als staatkundige curiositeit verteld kon
worden dat het bekend staat als nationa
listisch China. In Oost-Europa krijgt het
geografisch interessante Joegoslavië, dat
zich ook politiek van de volksdemocratieën
onderscheidt, toch ook een eigen hoofdstuk.
Sovjet-Unie en communistisch China
krijgen de aandacht die deze landen toe
komt en de nadruk valt daarbij op de
krachtige materiële vooruitgang die in deze
landen onder het communistische stelsel
tot. stand is gekomen. Jammer is het dat
in de statistiek van de Russische veestapel
niet de interessante voor-revolutionaire
cijvers zijn vermeld, die Malenkov bekend
heeft gemaakt tijdens zijn kortstondige
premierschap en waaruit bleek dat die
cijfers in vele gevallen gunstiger waren
dan in de nadagen van Stalin.
We zien met grote belangstelling de ver
schijning tegemoet van het derde deel
waarin Afrika, Amerika en Australië aan
de beurt komen en wij leggen nogmaals de
nadruk op het belang van een index en
een litteratuurlijst, twee onmisbare zaken
bij een populair-wetenschappelijk werk,
dat beoogt de serieuze gebruiker tot het
ontplooien van zelfwerkzaamheid.
Tweede Deel, van
J_ CurtiDiglibaltktr rao'ias' tjo/^Binnjii Hieriemi
mueren/ «irh du üjmgr te ^L/paWpoê/^o toat b jmLi
kutten >33/'tig riovjfleo^ Aeondti - rfigh©11
rp=:===-
Ab Boerma
<11 ut iiiccim mjgtj.
ffionv
land, „maar in een „Kermis-Suite" van
Th. Cranen is daar ook nog gitaar, man
doline en slagwerk allerhande aan toege
voegd.
En dan is er nog een „Kerstsuite", waar
in Hans P. Keuning vier mooie oud-Ne
derlandse Kerstliederen als eenstemmige
koorzangpartij ad libitum met strijkers,
blokfluiten en piano laat meewerken. Dit
belooft tegen de Kerstdagen een bijzondere
aanwinst voor schoolorkesten te zijn. Ook
andere nummers verdienen aanbeveling.
Jos. de Klerk
slordigheden niet duldbaar zijn. Dat na
een kwart-miljoen exemplaren met een
foutieve notering de kreupele lezing in
gang vindt hoe onlogisch deze ook is
is een ervaring die mij noopt een beroep
te doen op de uitgevers van „Nederlands
Volkslied" bij een volgende editie zich de
ze wenken te nutte te maken.
En dan is daar de volijverige Harmo-
nia-uitgave uit Hilversum, die haar reeds
uitgebreid repertorium voor schoolmuziek
met een zestal keurig verzorgde partitu
ren uitgebreid heeft. In de regel zijn deze
stukken gezet voor drie partijen blokflui
ten en drie partijen strijkers plus piano:
zo „Concert in C" van Haydn (bewerking
Hans P, Keuning), „Telemannia" (idem),
„Tussen Londen en Parijs" (Handel en
Lully), „Miniatures" van Jacques Reu-
Goed circusjaar. Het jaar 1961 belooft
voor de circusliefhebbers een goed jaar te
worden. Behalve de tournee van het circus
Boltini en de zomervoorstellingen die het
circus Strassburger traditiegetrouw in het
circusgebouw te Scheveningen zal geven,
wordt Nederland bereisd door de Duitse
circusonderneming van Carola Williams. In
het najaar, doch vermoedelijk zelfs in de
zomermaanden, zal het staatscircus van
Moskou voor het eerst ons land bezoeken
voor een serie voorstellingen in een aantal
grote steden. De circussen hebben over het
algemeen een goed seizoen achter de rug.
In Nederland maakte het circus Boltini een
van zijn beste jaren en Strassburger heeft
in Scheveningen evenmin te klagen gehad.