,De Bange Jaren van '30", werk van neorealisten in Arnhems Museum Nieuwe uitgaven op muziekgebied PANORAMA DER WERELD" DE „MORISCO S" UIT TUNIS EN HUN VERRE SPAANSE KUNST o A. C. Willink o Raoul Hynckes o Dick Ket o Pyke Koch o Johan Mekkink Boeiend tweede deel in trilogie ZATERDAG 19 NOVEMBER 1960 Erbij PAGINA VIER Eatten - flöonbtö - Hieöt/ Stemme: Qu'il Sc bonbon, bon, bon, bon. DE BANGE JAREN VAN '30 is de naam van een tentoonstelling van werken van de schilders A. C. Willink, Rijke Koch, Raoul Hynckes, Dick Ket en Johan Mekkink, die tot 4 december in het Arnhems Gemeentemuseum gehouden wordt. Het plan tot deze tentoonstelling werd aanleiding voor het ministerie van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen het begin te maken met een reeks boekjes, gewijd aan Nederlandse kunstenaars. In België doet men dat al lang. Ik mocht naar aanleiding van een boekje over de in Nederland geboren Belgische schilder Willem Paerels al van de inmiddels zeer groot geworden reeks iets vertellen in deze krant. De tekst van het nu door J. M. Meulenhoff uitgegeven boekje is van de hand van dr. J. H. M. van der Marck, conservator aan het Arnhems Gemeente museum en draagt als titel „Neo-realisme in de schilderkunst"Naast genoemde figuren wordt in dit werkje ook Wim Schumacher behandeld. Deze schilder ver zocht om voor zijn vrienden wel begrijpelijke redenen op deze expositie niet ver tegenwoordigd te worden, redenen die terecht eerbiedigd werden. AL MOGE HET WAT stil zijn geworden rond deze neo-realisten, wij, zo dicht bij Amsterdam zittend, kunnen regelmatig hun werk bezien in het Stedelijk Museum, dat, meer gesteld blijkbaar op het verto nen van richtingen dan kortweg van mooie schilderijen, hun werk niet vergeet. Wij zien daar dan niet het werk van Mek kink, wiens vertegenwoordiging op deze tentoonstelling misschien wel een beetje ligt in het feit dat hij in dit museum een belangrijke functie bekleedt. Direct moet ik hierbij nu opmerken, dat juist het zien van de enkele zuivere schilderijtjes van Mekkink de meest verwarmende ervaring op deze tentoonstelling was. Waardoor men zich dan ook afvraagt of Mekkinks werk wel past op een expositie, die de bange jaren van '30 illustreren wil. En doet Ket dat nu eigenlijk wel? Ket was een hart patiënt, die zich uiterst voorzichtig moest bewegen, en dat bepaalde ten dele zijn beperking op onderwerpen, waaronder zo vaak hij zelf, met zijn zo griezelige na gels. Wel is het zo dat Ket mogelijk an ders had geschilderd, wanneer hij in een andere tijd geleefd had. Want gezien zijn onvoltooid gebleven dubbelportret was hij ook tot een andere stiel in staat. Kets nauwkeurige schilderwijze kan als die van de anderen gezien worden als een reactie op het impressionisme en alle daarop vol gende ismen, Kets resultaten lijken mij toch méér dan een tijdsverschijnsel. Dat laatste wèl te zien in het werk van Wil link, Koch, Hynckes en Schumacher zou dan kritiek op hun grootheid inhouden. Maar al is het dan wat stil rondom hen geworden, zij schilderen nog, zij het dan dat Schumacher het de laatste jaren in ieder geval heel weinig gedaan schijnt te hebben. MEN HEEFT HET OPTREDEN van de ze schilders indertijd gezien als een ge lukkige reactie op die verschillende ismen. Maar een hunner vrienden, de dichter en criticus van beeldende kunst Jan Engel man vraagt in 1947: „Een tijdelijke en ondergeschikte reactie? Men zou het zeg gen„Bezig aan het begin van eigen vorming is ondergetekende regelmatig ge confronteerd geweest: methet werk der neo-realisten en ontstond er in hem verzet daartegen, omdat hun schilderwijze zo weinig kans op een ontwikkeling ook van deze schilders zelf leek te tonen. Eerlijk gezegd behoorde ik tot hen, die vonden dat hun werk eigenlijk geen „schil deren" was. Hynckes' optreden na de oorlog, met gewoon realistische landschap pen. leek mij wat betreft die onmogelijk heid tot verdere ontwikkeling in de vroe gere schilderwijze van Hynckes, gelijk te geven en ik achtte Hynckes' nieuwe werk een bevrijding voor hem. Maar later bleek Hynckes toch nog stillevens in zijn beken de stijl te schilderen. Wel waren de on derwerpen van ietwat vriendelijker aard geworden. Want eerst schilderde Hynckes doodskoppen, spijkers als van het Kruis, galgetouwen en dode takken. Hynckes ver dedigde zelf zijn landschappen naast zijn „zwarte" stillevens met de woorden: „Waarom zou ik geen lichte liedjes mogen zingen nadat ik eerst jarenlang uit mijn orgel slechts strenge en sombere accoor- den heb gehaald?" Het klinkt alleraar digst, deze uit het genoemde boekje van dr. Van der Marck geciteerde regel. Maar het doet toch ook twijfelen aan de inten siteit van het een of het ander, zolang Hynckes nog min of meer „zwarte" stil levens naast zijn landschappen exposeer de. Een van de laatste landschappen, die ik van Hynckes zag, was ietwat onthul lend betreffende Hynckes' door velen zo geroemde kunnen. In plaats van achter een huis stond de lucht in dit schilderij ervóór door een onvolkomen kleurstelling en is het niet juist dat in de kleurstelling de „schilder" zich bewijst? Maar mis schien kan men meegaan met de waar dering die dr. Van der Marck toch voor deze figuur koestert en dan beveel ik zijn boekje van harte aan. Opgemerkt moet worden dat achter zo nauwkeurig gede tailleerde schilderijen als die van Hynckes toch wel iets moet staan. En men kan in Hynckes' macabere onderwerpen na tuurlijk een reageren op die bange jaren voor de Duitse inval zien. Toch twijfel ik of voor Hynckes de dood iets doodge woons is, zoals dr. Van der Marck het schrijft. Ik kan me niet onttrekken aan het gevoel dat Hynckes angsten kende, ook voor de dood, en dat zou dan voor mij de waarachtigheid van zijn werk gro ter maken. MINDER GELOOF KAN IK aan een Koch hechten. Ook zijn werk veranderde na de oorlog. Als dr. Van der Marck spreekt van een kwaadwillige associatie van het werk der neo-realisten met dat wat het banale realisme van het Derde Rijk had voortgebracht, die bewust of on bewust de positie van deze schilders heeft ondergraven, dan komt hij op een voor Koch gevaarlijk terrein. Want meer nog heb ik die associatie met Kochs latere werk dan met dat wat voor de oorlog in die bange jaren ontstond. Wij hebben dat mogen zien in het Stedelijk Museum, dat latere werk, en dat moeilijk met enige welwillendheid kunnen bespreken. Én wat betreft dat eerdere wérk .kan ik bok al niet veel vertrouwen opbrengen. Zo'n por tret van Asta Nielsen kan men toch moei lijk ernstig nemen en hoort als voor een bepaalde tijd typisch beginnelingenwerk zeker niet in een museum thuis. En is „Nocturne", een doodgewone urinoir, toch eigenlijk niet een wat banale grap? De armen van Anna, de barmeid, zijn als die van etalagepoppen wat betreft dé stofuit drukking. Maar toegegeven moet worden dat de achtergrond van de Schiettent gro te picturale kwaliteiten heeft. De vorm geving van Kochs modellen lijkt mij de onkunde te verbergen, die duidelijk wordt in Kochs zo rammelend in elkaar zittend zelfportret. Dat een „en face" gemakke lijker is weet iedere tekenschoolleerling te vertellen, en daarom voldoet Kochs Vrouw in de Tuin beter. HOEVEEL EERLIJKER is een Willink dan altijd geweest! Al was er verzet tegen zijn schilderkunst, men zou moeilijk om hem heen kunnen gaan. Zeker is hij vooral de schilder van de bange jaren. De kwaad willige associatie, waarvan dr. Van der Marck spreekt, werd inderdaad op zijn werk betrokken. Zo heb ik voor de oorlog Willinks werk als fascistisch gekenmerkt gezien door iemand, die als muziekcriticus zich ook met de beeldende kunst is gaan bemoeien. Willink voelde minder voor het fascisme als de Duitse expressionist Nolde er wel voor gevoeld schijnt te hebben. Willink had angst voor de horde, voor iedere horde en zo kon zijn houding tegen iedere massabeweging afwijzend zijn en van een ietwat hooghartige allure. Willink is altijd enorm waarheidsgetrouw geweest en bestond het eerlijk zijn onvolkomen heden als schilder te tonen. Want hij meende in de eerste plaats iets met zijn schilderijen te moeten zeg gen en wist zich in een ontwikkeling. Ook bij hem heb ik me afgevraagd hoe het na die vervolmaking verder zou kunnen gaan, temeer waar na de oorlog hem het verweer, waarvanuit hij leek te schilderen, scheen te ontvallen, omdat de gevaren anders leken te gaan liggen. Willink heeft ook naar mijn overtuiging een inzinking vertoond na de oorlog. Maar op zijn laatste tentoonstelling in het. Stedelijk Museum nam hij revanche met enige indringende en niet helemaal vriendelijk te noemen portretten. Willink is de enige, die door heeft kunnen gaan, door heeft moeten gaan, op de ingeslagen weg. Nu bestaan er weer evenveel redenen voor angst. En het ligt Willink niet te spelen, gelijk een Hynckes, noch te epateren gelijk een Koch. Men vond hem zo'n knap schilder. Maar men bekijke nu eens zijn portretten op deze tentoonstelling, nu het mogelijk ge worden is enige afstand te nemen in de tijd. Knap en uitvoerig detailleren was Willink geen doel maar middel. Met zijn ontwikkeling groeiden de middelen, maar de zeggingskracht van zijn werk kon naar mijn smaak van meer afhankelijk zijn. Zijn werk uit de bange jaren blijft op mij de grootste indruk maken en daarom acht ik hem vooral de meest zuivere schil der van die jaren, in die zin dat geen andere schilderijen als de zijne meer van die tijd konden getuigen. In hoeverre Wil link meer zal zijn dan schilder van de bange jaren '30 is nog moeilijk te zeggen. Het is in portretten, dat hij misschien de meeste houvast vond voor een door gaan. Want verzwakkingen, die ik in en kele landschappen van na de oorlog mocht constateren, deden zich in zijn portretten naar ik meen niet voor. En in zijn laatst vertoonde portretten was er nog iets bij gekomen. DAT NEO-REALISME ook wel magisch realisme genoemd werd begrijpt men het beste uit Willinks werk. Deze tweede be naming past eigenlijk slecht op het werk van Ket. Als men echter bij de behande ling van het neo-realisme het werk van Mekkink noemt, dan hadden ook anderen, als bij voorbeeld Fernhout erbij gehaald moeten worden. Dat Fernhout later ver anderde is geen argument. Ik zag van Mekkink aquarellen, die ook niets meer met het neo-realisme te maken hadden. Ziet men dat neo-i-ealisme als een reac tie op vorige ismen, dan had ook een Drayer genoemd kunnen zijn. En zo zou in het boekje van dr. Van der Marck iets te weinig gezegd kunnen zijn en op de expositie „De Bange jaren van '30" iets te veel vertoond. Bob Buys ikkkti „Portret Wilma" (1932) van A. C. Willink TUSSEN DE TEGENWOORDIGE leden van de Tunesische aristocratie zijn er enige van Spaanse of Andalusische afkomst. Al Andaluz was in de Middeleeuwen het Ara bische woord voor Spanje en het woord heeft zich gehandhaafd als de naam voor de meest zuidelijke provincie in Spanje Andalusië. In 1S09 landden 80.000 „Moris- co's", verdreven uit Spanje, op de kust van Tunesië, toen een Turkse provincie onder heerschappij van OtmarDey, waar zij met gunstbewijzen ontvangen werden. Deze „Morisco's", Moslims die zich eeuwen tevoren in Spanje hadden genesteld, kwa men uit alle lagen van de bevolking en vertegenwoordigden een rijke verscheiden heid in handel en beroepen. Maar twee dingen hadden zij allen gemeen: zij waren het Arabisch, de taal van hun voorouders, vergeten en zij werkten hard en bekwaam. Om hun éénwording met de Tunesische gemeenschap te vereenvoudigen werden zij bij hun aankomst verdeeld in drie groepen. Zij, die tot de hoogste klasse op sociaal of intel.ectueel gebied behoorden, vestigden zich in de hoofdstad Tunis waar zij de „Spaanse wijk" grondvestten (Iiau- matal-Andaluz zoals het nog steeds wordt genoemd), waar sommige straten nog altijd namen dragen als „Al Andaluz" en „Riad al Andaluz". De boeren, kooplieden en handwerklieden werden geholpen, zodat zij konden blijven arbeiden in hun eigen branche in de omgeving van Tunis. Op deze wijze wedden kleine stadjes, als El Ariana, Djedeïda en Tebourda geboren. De boeren vestigden zich in het gebied van Kaap Bon, in het noorden van het land en in de spaarzaam bevolkte gebieden. Zij verkozen de plaatsen langs de Medjerda, de grootste rivier in Tunesië, of vestigden zich tussen de bouwvallen van vroegere Romeinse steden. Zo iverden centra als Medjez-el Bab, Testour, Slouguïa, Kallat al Andaluz, Zaghouan waar windmolens werden gebouwd Soliman en Grombalia (nu hoofdstad van het gebied Kaap Bon) en andere minder belangrijke plaatsjes, ge boren of herbo 'en. WAT ZO VAAK in de geschiedenis ge beurt, gebeurde ook nu; al gauw bestond er een stroom van wederzijdse invloed tus sen beide gemeenschappen; de een nam van de ander die handelwijzen en gewoon ten over, die het meest pasten in zijn eigen levenswijze. De „Morisco's" die er naar verlangden opgenomen te worden in hun nieuwe omgeving, deden spoedig afstand van hun Spaanse klederdracht en kleedden zich in de Turkse dracht. En natuurlijk leerden zij Arabisch, de taal van hun voorouders, welke sinds gene raties echter niet meer in hun gemeenschap was gesproken. Aan de andere kant was de grote vooruitgang die in Tunesië tot stand was gebracht gedurende de eerste helft van de zeventiende eeuw, voor het grootste deel te danken aan de „Morisco's", die wegen aanlegden, tuinen en „huertas", nieuwe gewassen en nieuwe industrieën invoerden en nieuwe kookstijlen en een nieuwe bouwstijl verbreidden, de folklore en de muziek verrijkten, een zekere ver fijning in plaatselijke gewoonten brachten en nieuwe woorden aan het spraakgebruik toevoegden. TOT DE DOOR DE „MORISCO'S" ge stichte industrieën behoorde de vervaardi ging van de „chechia", het Tunesische hoofddeksel, dat wordt versierd met een lang blauw lint, dat tot op de schouders hangt. De produkte bereikte meer dan 40.000 dozijn per jaar, met meer dan 15.000 mensen ingeschakeld bij het produktie- proces. Zelfs in deze tijd, nu de meeste jonge mannen in Tunis blootshoofds gaan, is er nog steeds een bloeiende handel in Chechia's op één van de stadsmarkten. De Franse reiziger Peysonnel, die Tu nesië bezocht gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw, spreekt in zijn memoires over de hoffelijkheid en de edel moedigheid van de „Morisco's", en de prachtige vieringen die zij houden bij een huwelijk of „bodas" zoals zij het noemen, een Spaans woord gebruikend. Peysonnel merkte op dat hij in Soliman en Grombali Spaans sprekende Morisco's had aangetrof fen en dat hij zelfs mensen had ontmoet, die poëzie in deze taal schreven. En toch was het toen al meer dan een eeuw ge leden dat de Morisco's Tunesië binnen kwamen. En nog stéeds vindt men Spaanse woorden terug in de gesproken, taal en plaatsnamen afkomstig uit. het Spaans. In Testour bijvoorbeeld wordt de plaats waar men dieren hout „corran" (corral) genoemd. De stad zelf ligt op de oevers van de Med jerda, in de buurt van Mount Cachtel (Cas- tillia) in de vrachtbare vlakte, die men „barguil" noemt. IN TUNIS ZELF IS EEN PLEIN dat „Murkad" wordt genoemd (mercado- markt). Toen de straatnamen werden ge registreerd zette de ambtenaar, die belast was met het vertalen van de woorden in het Frans, het woord „Paardenplein" op het bord naast de Arabische lettertekens. Hij dacht dat „Murkad" afgeleid was van de naam van een Arabische stam, „rakada". In de omgeving van Bab Souïka in Tunis is een wijk genaamd „Biga" afgeleid van het Spaanse woord „vega" (plein). In de stad zelf openbaren straatnamen als „Ben Senior en „Bu Guerra" de Spaanse invloed, terwijl men onder de balkons met hun ijzerwerk in Spaanse stijl het Tunesische Arabisch kan horen waarin om de haver klap woorden als „duro" (naam van een munt), „seguro" (zeker) en „vente" (veinte- twintig) opduiken. De naam „Bardo" de vroegere residentie van de beys, drie kilometer van Tunis, is een verbastering van „Prado" in de buurt van Madrid. In Zaghouan, waar de omgeving lijkt op Het tweede deel van de geografische trilogie „PANORAMA DER WERELD - EEN GEOGRAFISCHE VERKEN NING", onder redactie van A. C. de Vooys, hoogleraar aan de Rijksuniversi teit te Utrecht en R. Tamsma, lector aan de Economische Hogeschool te Rotter dam, uitgegeven door J. J. Romen ó- Zonen, Roermond en Maaseik, is in alle opzichten gelijkwaardig aan het eerste deel, dat wij een jaar geleden hebben besproken. Een bezwaar van deze samenvattende werken is dat ze onge veer een jaar voor de verschijningsdatum worden afgesloten en dat op dat tijdstip DE INVOERING daarvan is in septem ber 1958 begonnen en in december 1959 zelfs gedeeltelijk opge schort. Wat wel een gemis is dat onder de energiebronnen der verschillende landen niet de kernenergie wordt vermeld, ter wijl deze in onder scheiden landen in dustrieel wordt ge bruikt, en ook in de Sovjet-Unie toepas sing heeft gevonden in de scheepvaart, met name in de ijs- breker „Lenin". Overigens niets dan lof over de brede op zet. de royale uitvoe ring en de uitsteken de afwerking met kaarten, statistieken., en foto's, uitgezon derd de enkele kleu renfoto's. die erbarmelijk van kwaliteit zijn. Speciale vermelding verdient de behan deling van het bevolkingsvraagstuk in dit deel in India en Pakistan. In het eerste deel hadden wij een zekere schuchterheid opgemerkt in de benadering van dit vraag stuk, dat in dit deel objectief wordt be naderd. Jammer alleen dat de schrijver hierbij een verwijzing geeft naar commu- nistisch-China, die als constatering wel juist is, maar waarbij niet wordt vermeld dat de praktijk van geboortebeperking in AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA Ronda of Alpujarra in Zuid-Spanje kan men „olla" (gestoofd vlees), „banadech" (empanadas-pastei) en suikergoed zoals „bagaban" (mazapan) krijgen. VELE NAMEN ZIJN DAAR verbaste ringen van het Spaans: Alicanti (Alicante), Arfüich (Ruiz),'Ba'rin (Marin). Elkundi (El Crtrtde), Filibil (Felipe), Mado (Amador), Marku (Marco), Midina (Medina), Saburta (Sasportas), Sai (Saez), Sirisu (Cerezo), Yurigi (Jorge) en vele andere. De moskee in Testour is geheel in Spaan se stijl gebouwd, terwijl het toch de tra ditie van de Islam in stand houdt; dit laat ste geldt echter niet voor de gebedsnis (Mihrab), die een prachtig voorbeeld vormt van de Spaanse Renaissance, zoals men die aantreft in de Spaanse kerken die in de zelfde periode gebouwd zijn. In het begin van deze eeuw nog werden werken van Lope de Vega, met zeer veel luister in Testour uitgevoerd. Deze gehechtheid aan de traditie spreekt des te meer, als men zich realiseert dat het grootste gedeelte van de toehoorders en zelfs sommige van de spelers nauwelijks een woord Spaans kenden. DE AFSTAMMELINGEN van de Moris co's hebben nu een reputatie van eerlijk te zijn en trouw. Zij zijn trots op hun af komst en enige van hen kunnen nog steeds de sleutel van hun huis laten zien, „su ca- sa" in Spanje, en het eigendomsbewijs van dit bezit. Zij beschouwen zichzelf als degl uitmakend van de aristocratie. Nog on langs leerde een bekende intellectueel in Tunesië van Moorse afkomst, die nooit een voet in Spanje had gezet, de taal al leen omdat deze „gesproken werd door mijn voorouders". dë gegevens van het daaraanvoorafgaan- de jaar nauwelijks bekend zijn. Dit be zwaar moeten de gebruikers zelf op vangen door het actuele cijfermateriaal aan periodieken te ontlenen. Op die ma nier beantwoordt dit boek, dat voort bouwt op de kennis die op een middel bare school wordt verworven, pas ten- volle aan zijn doel. De uitgever had beter hierop de nadruk kunnen leggen dan op de actualiteit van' dit boek, want op de binnenkant van de omslag wordt nu op hef gemaakt van de vermelding van de Chinese volkscommunes, terwijl hieraan slechts in een noot aandacht is besteed VAN HET BUNDELTJE „Nederlands Volkslied" samengesteld door Jop Poll- mann en Piet Tiggers, verscheen bij de uitgeverij De Toorts, te Heemstede, de twaalfde druk. Na al wat wij bij vorige edities van deze 282 Nederlandse liederen en canons geschreven hebben, zouden wij het bij deze aankondiging kunnen laten. Maar de mededeling in het voorwoord, dat in deze herdruk een achttal liederen van storende fouten gezuiverd werden, wekte ons op om te speuren naar de zeer sto rende fouten in het liedje „Jeuchdigh volk je ras, ras, ras, binnen Haerlems mueren" waarop wij bij bespreking van vorige drukken reeds gewezen hebben. Helaas, het blijkt dat de uitgevers op mijn, aan de bronnen getoetste aanmerkingen, geen aandacht schonken, terwijl ze wèl reageer den op andere bedenkingen mijnerzijds. Of geloven zij mij niet? Laat ik ze dan trachten te overtuigen met het liedje hier in zijn oorspronkelijke gedaante voor te leggen, zoals het voorkomt in deel II van „Sparens Vreughdenbron" uit 1646, het liedboekje dat ik een maand geleden aan haalde in een Erbij-artikel. De heer Pollmann heeft het stukje blijk baar overgenomen uit de bundel van J. H. Scheltema, waarin het voorkomt met één foute noot, namelijk in de eerste maat maar in de achtste maat maakt hij zelf een tweede fout. Dit voor wat de' muziek tekst betreft. „Taut de bruit pour une omelette", zal misschien menigeen zeg gen; maar wie het ernstig meent met de ze belangrijke tak van onze volkscultuur, zal het met mij eens zijn, dat dergelijke Foto uit Panorama der Wereld. Nog gaan sommige Japanse kinderen in kimono's gekleed, maar anderen zijn al verwesterd-, waardoor zij minder contrasteren tegen het moderne flat gebouw. (Jokohama). China is verlaten. Ook zou 't op zijn plaats zijn geweest bij de Sovjet-Unie vast te stellen dat geboorteregeling in dit land klaarblijkelijk geen onderdeel van de be volkingspolitiek uitmaakt. In dit prachtige boek komen eerst de Oosteuropese volksdemocratieën terecht als een wordend geheel behandeld aan de beurt, vervolgens het moederland, de Sovjet-Unie. en daarop aansluitend com- munistisch-Chiria, als eerste land van het Verre Oosten, waartoe verder nationalis tisch China. Korea, Japan, Zuidoost- en Zuid-Azië behoren. In de beide laatste on derdelen wordt de beschrijving naar staat kundige eenheden verlaten, waardoor de randstaten tussen India en China in het gedrang zijn gekomen, bijvoorbeeld Tibet, Nepal, Afghanistan en Bhoetan, die geen afzonderlijke vermelding krijgen. Hetzelfde gebeurt met de staten van het Arabisch schiereiland (die bij het Midden- Oosten worden behandeld met Turkije, Perzië, Israel, Irak, Syrië en Libanon), waarvan alleen Saoedie-Arabië apart wordt genomen. Dat is niet consequent, omdat nationalistisch China als politieke eenheid en Kasjmir als politiek omstreden gebied wèl een eigen plaats krijgen. For mosa had geografisch bij China en Kasjmir had op dezelfde grond bij Voor-Indië ge voegd kunnen worden, al was het ons lie ver geweest dat na de geografische be schrijving der hoofddelen, de staatkundige onderdelen zonder uitzondering hun plaats hadden gekregen, waarbij dan bij Formosa als staatkundige curiositeit verteld kon worden dat het bekend staat als nationa listisch China. In Oost-Europa krijgt het geografisch interessante Joegoslavië, dat zich ook politiek van de volksdemocratieën onderscheidt, toch ook een eigen hoofdstuk. Sovjet-Unie en communistisch China krijgen de aandacht die deze landen toe komt en de nadruk valt daarbij op de krachtige materiële vooruitgang die in deze landen onder het communistische stelsel tot. stand is gekomen. Jammer is het dat in de statistiek van de Russische veestapel niet de interessante voor-revolutionaire cijvers zijn vermeld, die Malenkov bekend heeft gemaakt tijdens zijn kortstondige premierschap en waaruit bleek dat die cijfers in vele gevallen gunstiger waren dan in de nadagen van Stalin. We zien met grote belangstelling de ver schijning tegemoet van het derde deel waarin Afrika, Amerika en Australië aan de beurt komen en wij leggen nogmaals de nadruk op het belang van een index en een litteratuurlijst, twee onmisbare zaken bij een populair-wetenschappelijk werk, dat beoogt de serieuze gebruiker tot het ontplooien van zelfwerkzaamheid. Tweede Deel, van J_ CurtiDiglibaltktr rao'ias' tjo/^Binnjii Hieriemi mueren/ «irh du üjmgr te ^L/paWpoê/^o toat b jmLi kutten >33/'tig riovjfleo^ Aeondti - rfigh©11 rp=:===- Ab Boerma <11 ut iiiccim mjgtj. ffionv land, „maar in een „Kermis-Suite" van Th. Cranen is daar ook nog gitaar, man doline en slagwerk allerhande aan toege voegd. En dan is er nog een „Kerstsuite", waar in Hans P. Keuning vier mooie oud-Ne derlandse Kerstliederen als eenstemmige koorzangpartij ad libitum met strijkers, blokfluiten en piano laat meewerken. Dit belooft tegen de Kerstdagen een bijzondere aanwinst voor schoolorkesten te zijn. Ook andere nummers verdienen aanbeveling. Jos. de Klerk slordigheden niet duldbaar zijn. Dat na een kwart-miljoen exemplaren met een foutieve notering de kreupele lezing in gang vindt hoe onlogisch deze ook is is een ervaring die mij noopt een beroep te doen op de uitgevers van „Nederlands Volkslied" bij een volgende editie zich de ze wenken te nutte te maken. En dan is daar de volijverige Harmo- nia-uitgave uit Hilversum, die haar reeds uitgebreid repertorium voor schoolmuziek met een zestal keurig verzorgde partitu ren uitgebreid heeft. In de regel zijn deze stukken gezet voor drie partijen blokflui ten en drie partijen strijkers plus piano: zo „Concert in C" van Haydn (bewerking Hans P, Keuning), „Telemannia" (idem), „Tussen Londen en Parijs" (Handel en Lully), „Miniatures" van Jacques Reu- Goed circusjaar. Het jaar 1961 belooft voor de circusliefhebbers een goed jaar te worden. Behalve de tournee van het circus Boltini en de zomervoorstellingen die het circus Strassburger traditiegetrouw in het circusgebouw te Scheveningen zal geven, wordt Nederland bereisd door de Duitse circusonderneming van Carola Williams. In het najaar, doch vermoedelijk zelfs in de zomermaanden, zal het staatscircus van Moskou voor het eerst ons land bezoeken voor een serie voorstellingen in een aantal grote steden. De circussen hebben over het algemeen een goed seizoen achter de rug. In Nederland maakte het circus Boltini een van zijn beste jaren en Strassburger heeft in Scheveningen evenmin te klagen gehad.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 18