DE TROOSTPRIJS of: hoe de hoogmoed na de val kwam
Arm vissersdorp werd
hengelsport-walhalla
STAVÏSKY-JUMIOH - ZWENDELAARSZOON - BEGINT
EEN NIEUW LEVEN ALS VARIETE-KUNSTENAAR
ZATERDAG 3 DECEMBER 1960
Erbij Jf
PAGINA DRi^i
EEN PAAR JAAR VOOR cle laatste wereldoorlog was Wedgeport in de Cana
dese provincie Nova Scotia nog een armetierig vissersdorpje. Op een dag kwamen
er twee Amerikaanse sportvissers. Zij brachten zware hengels en werpmolens mee,
huurden een motorbootje en trokken erop uit, naar een zeshonderd meter brede
zone van zeer onstuimig water, dat enkele mijlen voor de kust lag. Het. Soldier's
Rip heette die zone: een onderzees plateau, dat een geliefkoosde aasplaats voor
tonijnen was. De broodvissers uit Wedgeport en omstreken vingen er de „tuna's"
(tonijnen) met de harpoen, maar de markt voor die vissoort was in die tijd weinig
willig en dus ging de vissersbevolking liever op kreeft- en kabeljauwvangst.
Maat dat iemand met een hengel tonijn zou willen vangen, de dorpelingen lach
ten erom. Zij lachten ook toen de beide vreemdelingen de volgende dag met een
tonijn van honderd, kilo uit zee terugkeerden en in Fishermen's Rest de
lokale herberg van pure geestdrift over hun succes borrels begonnen weg te
geven. Toen iedereen op kosten van het tweetal stomdronken was, zei een
der beide bezoekers: „Let op, jongens. jullie dorp gaat een gouden toekomst
egemoetNiemand geloofde een woord, van die in roze drankwolken gehulde
voorspelling, maar de beide Amerikanen kregen gelijk.
DIEZELFDE herberg, de Fishermen's Rest
is nu het middelpunt van het beroemdste
hengelaars-walhalla op aarde. President
Roosevelt, Edsel Ford en tal van andere
beroemde vrouwen en mannen hebben in
het eenvoudige dorpshotel overnacht om
de grootste sensatie van de sportvisserij:
de International Tuna Cup Match bij te
kunnen wonen. Deze strijd om de Tonijn
beker, die even vurig begeerd wordt als de
Davis Cup in de tennissport, wordt sinds
1937 ieder jaar in september gehouden en
duurt drie dagen. Uit alle delen der we
reld komen de bekendste en fanatiekste
hengelaars om deel te nemen aan dit eve
nement. De Fransen, de Britten, De Ame
rikanen, maar ook de Argentijnen en Vc-
nezolanen, de Cubanen (tot vorig jaar!)
en vele andere nationaliteiten bevechten
elkaar in teamverband. Zij worden niet
door hun landen uitgestuurd of gesubsi
dieerd. maar betalen hun eigen kosten.
Die kosten zijn niet gering. Alleen de hen-
gel-uitrusting van zo'n ploeg meestal
een tweémanschap kost ongeveer zeven
tigduizend gulden en aan reis- en ver
blijfkosten, boothuur en helpers komt daar
meestal nog wel een dertigduizend gulden
bij
Het zijn dan ook in hoofdzaak miljonairs
en andere rijkaards, die aan deze kostba
re sport kunnen deelnemen. Zij kijken niet
op een paar honderdjes als het erom gaat,
de bemanning van hun boot een extraatje
te geven of des avonds, in een van Wedge
port cafétjes een groot feest aan te rich
ten met gratis drank en spijs voor ieder
een die maar mee wil doen. Maar temid
den van dit met geld smijtende gezelschap
is ook de minder-gefortuneerde sportvis
ser een geziene figuur als hij een „good
sport" is en de regels van het spel inacht-
neemt. Maatschappelijke en internationa
le verschillen vallen weg in de gezamen-
lijke-gedeelde sensatie van de strijd te
gen de tonijnen, de geduchte tegenstan
der die honderden kilo's ongebreidelde
kracht paart aan een topsnelheid van bij
na honderd kilometer per uur en aan ve
le listen en lagen, waardoor hij toch nog
vaak de dans ontspringt.
OP DE EERSTE wedstrijddag verla
ten de boten met de hengelteams reeds
voor zonsopgang de haven om tijdig op
de „jachtgronden" te zijn. De tonijn is
's morgens vroeg zeer gulzig en laat zich
dan het makkelijkst verschalken.
De vissers zitten in een ijzeren draaistoel
op de achterplecht van hun boten, de zwa
re, korte hengel in een steun rustend. De
zware lijn met een eind van staaldraad
wordt ongeveer honderd meter van de
werpmolen gevierd, de grote haak is ge
aasd met een brok varkensvlees of een
makreel. De beide hengelaars worden bij
gestaan door drie helpers, die het lokaas
uitstrooien en de vangst aan boord hijsen.
Soms duurt het uren voor er een beet
krijgt. Een enorme ruk aan de lijn is het
bewijs dat er een „klant" is. Hard slaat
de visser aan en meteen gaat de tonijn
er vandoor. Met een sneltreinvaart loopt
de lijn van de molen, drie tot vijfhonderd
meter soms. De dikke hengel buigt haast
dubbel onder de geweldige kracht van de
vis. Dan start de schipper de motor. De
boot raast weg, met een grote boog de
vis achterna. Heel wat hengelaars- en
schipperskunst komt eraan te pas om de
lijn vrij te houden van de kiel, want de
tonijn maakt de wildste sprongen en wij
zigt keer op keer zijn koers. Na geruime
tijd raakt het dier uitgeput en kan de vis
ser beginnen, hem langzaam in te pal
men. Soms duurt z'n gevecht een half
uur, soms vele uren. En er zijn gevallen
bekend, dat zo'n strijd een. dag en een
nacht duurde voor 'cf'| drens .of. de vis'
tenslotte zegevierde. Weit'een sport...:
GEDURENDE "DE DRIE dagen van de
wedstrijd en nog een week ervoor en
erna, gonst Wedgeport van de bedrijvig
heid. Men zegt dat er dan dagelijks onge
veer honderdduizend gulden in de zakken
en op de bankrekeningen der dorpelingen
belandt, maar ook in de twee maanden
na de Tuna Cup wordt er door particulie
ren nog ijverig op tonijn gevist. Dankzij
het Soldier's Rip heeft Wèdgeport nu een
behoorlijke verbindingsweg naar de nabu
rige stad Jarmouth kunnen aanleggen en
hebben vele dorpelingen een zekere wel
vaart bei-eikt. Nog zijn de kreeft, de ka
beljauw en de haring de voornaamste
bronnen van inkomsten voor de vissersbe
volking, maar als het vangstseizoen slecht
is, biedt de sportvisserij altijd nog een
extraatje om op terug te vallen.
DE GROOTSTE TONIJN, die ooit met
de hengel gevangen is, woog 400 kilo. Daar
Een der vissers in zijn draaistoel. De
enorme reel aan de zware zeehengel kost
een klein kapitaal.
kunnen de tuna's van de Caraibische Zee
een ander bekend hengelaarsdorado
niet tegen op. Mocht u nog eens in de
buurt komen en genoeg contanten heb
ben vergeet dan niet een dagje in Wed
geport te gaan vissen. Eén zo'n visdag
kost als men zijn eigen visgerei mee
brengt ongeveer 150 tot 200 gulden,
inclusief boothuur en helpers. Gaat men
dus met zijn vieren vissen dan bedragen
de kosten ongeveer 50 per man en per
dag, waarbij dan natuurlijk nog de reis-
en verblijfkosten komen. Dichter bij huis
wordt deze spannende sport ook beoefend,
namelijk langs de Spaanse Noordkust in
de Atlantische Oceaan, waar op bepaalde
plaatsen de tonijn tamelijk overvloedig
voorkomt, zij het niet van zulk zwaar ka
liber als die bij Wedgeport.
FRESCO S ONTDEKT IN ZUTPHEN
Bij het verwilderen van een pleisterlaag
van een muur m het pand van de n.v.
Kreyenbroek's Banketfabriek te Zutphen
zijn enkele fresco's te voorschijn gekomen.
De stadsarchivaris mevrouw Doornink-
Hoogenraad heeft de Rijksinspecteur voor
de Roerende Goederen in Den Haag op de
hoogte gesteld. Deze heeft verklaard dezer
dagen de afbeeldingen in ogenschouw te
zullen nemen om te zien of restauratie
mogelijk zal zijn
ALLE ENGAGEMENTEN en contracten
die hem in vele dier brieven werden aan
geboden, hebben de voormalige clochard
nu al weer voldoende moed gegeven om
zijn schuilplaats te verlaten. Helemaal in
de nieuwe kleren gestoken en met een
mysterieus puntbaardje, dat hij zich in
tussen han aangemeten, heeft Stavisky
het gesticht verlaten met de 3000 oude
franken op zak, die hij met zakjes plak
ken nog verdiend had. Wat hij nu doen
gaat? Keus te over. Bij chansonnier Char
les Trenet kan hij onmiddellijk in dienst
treden als tuinman op zijn buitengoed in
Zuid-Frankrijk. Een groot Parijs weekblad
heeft hem een half miljoen oude franken
ofwel een kleine 4000 gulden geboden voor
een autobiografisch feuilleton in tien af
leveringen dat hij dan nog niet eens zelf
hoeft te schrijven. Hij kan ook onmiddel
lijk aan de slag gaan op een kaasfabriek
TWEEHONDERDVIJFTIG JAAR be
stond onze stad en dus zou er feest ge
vierd worden. En wat is in een Neder
lands stadje een feest als er geen wedstrij
den zijn. Nu, dat was in dit geval niet
moeilijk voor de organisatoren. Het vroor
een week voor het feest al flink en daarom
besloot men de jaarlijkse schaatswedstrij
den maar iets te vervroegen en de prijzen
wat hoger te maken.
Mijn vriend Herman en ik vonden dat
een prachtige oplossing. Een eerste prijs
van 250 en een tweede van 100 gulden wa
ren niet te versmaden. En van die eerste
en tweede prijs waren we vrij zeker, want
de laatste jaren waren we steeds winnaars
geweest., Herman tweemaal, ik eenmaal.
We begonnen direct ijverig te trainen. De
wedstrijden zouden op zaterdagmorgen
worden gehouden. Donderdag en vrijdag
hoopten we nog flink te kunnen oefenen,
omdat we dan vrij waren in verband met
het feest.
Dinsdagavond zat ik met Herman op
mijn kamer, toen er gebeld werd. Even
later kwam Govert binnen. Govert was
een vroegere schoolmakker van ons. We
hadden hem in maanden niet gezien, want
zonder dat we bepaald iets tegen hem had
den, mochten we hem toch niet. Maar die
avond viel hij weer erg mee. Hij was
spraakzaam, strooide kwistig met sigaret
ten, kortom: hij bleek een joviale kerel
te zijn geworden.
Govert reed bijna even goed schaatsen
als wij. De vorige jaren was hij steeds
derde geworden in de wedstrijden. Natuur
lijk kwam het gesprek al gauw op die
wedstrijden en Govert stelde plotseling
voor, de laatste dagen samen te oefenen.
Dan maken we vi-ijdag nog een flinke
tocht, om ons uithoudingsvermogen op de
en op 1 plaats recht afgescheurd, ik be
doelafgesneden. Die delen van dat
riempje moeten maar met een paar vezel
tjes aan elkaar gezeten hebben toen hij op
het ijs verscheen". Ik zat nog steeds met
stomheid geslagen, maar Herman begon
te lachen. „Trek het je niet aan", zei hij
„en kom mee naar mijn oom Klaas. Die
woont dicht bij de stad, maar aan de an
dere kant, en is lid van de toneelclub. Ik
heb een goed plan".
ALS U ONS de volgende morgen uit het
huis van oom Klaas had zien stappen, u
zoudt ons niet herkend hebben. En dat
was ook de bedoeling. We waren allebei
een stuk ouder geworden, dank zij de to
neelbenodigdheden van Hermans oom. Als
we elkaar aankeken schoten we steeds
weer in een bulderende lach. Herman leek
al behoorlijk kaal, met enkele slierten
grijs haar. Zijn gezicht was bruin en ge
rimpeld. Ikzelf had een grote grijze snor
en tamelijk lange peper- en zout-kleurige
haren. We hadden oude sjofele kleren aan.
Toen we in de stad kwamen was het er al
een drukte van belang. Veel mensen gin
gen naar de ijsbaan en toen we daar aan
kwamen stonden ze rijen dik op het begin
van de wedstrijd te wachten. We gingen
naar de tafel waarachter de organisatoren
met dikke jassen en dassen aan de laatste
deelnemers inschreven.
Met de grootste moeite kon ik mijn
lachen bedwingen, toen Herman met kra
kende stem meedeelde dat hij wilde in
schrijven voor de grote 3.000 meter-race.
„Mijn naam is de Vries", zei hij schorrig
en wees toen op mij. „Hij doet ook mee;
schrijf maar op: Klaassens". De mannen
achter de tafel aarzelden. „Dat is een heel
zware wedstrijd", zei er toen een, „U
zult misschien niet veel kans hebben".
Toen riep een bekende stem achter ons:
„Laat die ouwe jongens meedoen. Iemand
moet toch de laatste zijn". En de eigenaar
van die stem stond al tussen ons in en
legde z'n armen om onze schouders. Het
was Govert. Ik zag hoe Herman z'n vuis
ten balde, maar was doodsbang dat Govert
ons zou herkennen. Gelukkig keek hij ons
nauwelijks aan en ging verder. Hij liep
veerkrachtiger en was vrolijker dan ooit.
Hij was er kennelijk van overtuigd, dat
we nog bij zijn vriendelijke neef in de
schuur onze roes lagen uit te slapen.
Om elf uur waren de wedstrijden voor
jongens en meisjes afgelopen en om
kwart over 11 ging er een gemompel door
rijen toeschouwers. De grote wedstrijd
voor de mannen ging beginnen. We kwa
men met z'n negenen aan de start. Zeven
jonge mannen en twee grijsaards. Na het
startschot schoten we alle negen weg,
dicht bij elkaar. Na de eerste 200 meter
lagen we nog dicht opeen, Govert aan de
kop. Wat Herman en ik al voorzien had
den kwam uit: Govert had de kop geno
men en hield een kalm tempo. Dat was
ook altijd onze taktiek geweest. Het tempo
drukken en na 2.000 meter plotseling weg-
spurten, onhoudbaar voor de anderen.
LANGS DE KANT hoorden we lachend
roepen uit verscheidene kelen: „Kijk die
ouwe knapen!" en „Hoera voor de opa's".
Govert keek een keer om en toen hij ons
na 1.000 meter nog bij de anderen zag riep
hij goedkeurend: „De ouderdom houdt vol.
Zet 'm op, jongens". We zetten 'm op,
daar kon Govert op rekenen. De baan was
ongeveer 400 meter en na 5 ronden gaf
Herman mij een teken. De grote aanval
van Govert kon ieder ogenblik verwacht
worden. We reden even wat harder en
kwamen toen vóór de anderen en vlak
achter Govert te liggen. De toeschouwers
begonnen te schreeuwen van enthousiasme
toen ze zagen dat we Govert inhaalden en
zelfs gelijk met hem kwamen, Herman
aan de linker kant, ik aan de rechter. Ver
der gingen we voorlopig niet, dat hadden
we afgesproken. Govert zag ons een beet
je verbaasd naast zich verschijnen. „Nee
maar", riep hij lachend, „dat wordt nog
gevaarlijk". Wij zeiden niets en reden ge
lijk met hem op. Govert lachte nog eens
en gooide toen z'n armen los. Hij begon
aan z'n lange eindspurt. Zijn gezicht kreeg
een verbijsterde uitdrukking toen hij ons
na 500 meter spurten nog steeds aan
weerskanten naast zich zag. De anderen
waren zeker al een 50 meter achter ge
raakt.
HET PUBLIEK WAS stil geworden. De
spanning steeg. Op ongeveer 300 meter
van de finish verhoogde Govert het tempo
nog meer. En toen vonden wij de tijd ge
komen om het publiek te laten zien, dat
ouderdom niet altijd met gebreken komt
en om Govert t.e laten merken dat hij
zich vergist had. Pas toen gooide Herman
zijn armen los en ik deed hetzelfde. En
we lieten Govert achter ons, verwoed klau
wend in het ijs, verblind van woede. Vlak
voor de finish remden we af, gaven elkaar
een arm en onder donderend gejuich lie
ten we ons heel precies tegelijk over de
eindstreep glijden. Direct achter ons
kwam Govert binnen. Hij wilde ons zwij
gend en beschaamd voorbijgaan, maar
Herman hield hem tégen; hij greep in de
zak van zijn ouderwetse jasje en zei met
een krakerige oudemannen-stem: „Me
neer, een neef van U verzocht mij u deze
troostprijs te overhandigen". Toen reikte
hij hem een klein kruikje genever.
Erik Huismans
proef te stellen, opperde hij. „Weet je
wat, jongens", riep hij opeens, „dan gaan
we naar Uitbroek. Daar woont een neef
van me, waar we altijd welkom zijn. Daar
kunnen we eten en dan weer terug. Dan
zijn we net vóór donker thuis".
Ik vond het een goed idee en beloofde
mee te gaan. Toen zag ik Herman onge
rust naar mij kijken. „Jij gaat toch ook
mee?" vroeg ik. Herman aarzelde nog.
„Uitbroek is ver weg", zei hij nadenkend,
„en als je wat aan een van je schaatsen
krijgt.... er is geen bus- of treinverbin
ding". Govert begon luidruchtig te praten
en uiteen te zetten dat dan zijn neef onge
twijfeld zou kunnen helpen en dat het een
prachttocht was en een mooie training en
na een kwartier had ook Herman toege
stemd, zij het nog altijd duidelijk met eni
ge tegenzin.
VRIJDAGOCHTEND om half 10 reden
we met z'n drieën de stad uit naar Uit
broek. Het was prachtig weer en we raak
ten in het beste humeur van de wereld.
„Dat kan een mooie dag worden", riep
Govert en Herman zette een lied in dat al
leen aan de woorden te herkennen was,
want Herman kon nooit goed de wijs hou
den. Opeens, we hadden nog geen km. ge
reden, zag ik Govert, die juist vóór me
reed, op een eigenaardige manier gaan
hinken. Zijn ene schaats schoot van zijn
voet en slierde een eind over het ijs. Her
man zag het ook en schoot als een havik
op de schaats af. Hij raapte hem op, be
keek hem en reikte hem toe aan Govert
die op één schaats onhandig naar hem toe
gescharreld was. Ik zag dat Govert een
beetje ruw de schaats uit Herman's hand
rukte. „Hielriem kapot", zei hij toen spij
tig. „Jammer van de tocht", lachte ik,
„we gaan maar weer terug". Maar toen
kwam Govert in actie. „Geen sprake van",
zei hij, „ik wil jullie prettige dag niet be
derven. Jullie gaan gewoon door. Ik zal je
een briefje voor mijn neef meegeven. Die
vindt hei; best als jullie alleen komen".
Ik wilde bezwaren opperen, maar tot m'n
verbazing was Herman, die toch eerst niet
veel voor de tocht gevoeld had, het direct
met Govert eens. „Schrijf maar op, die
brief", zei hij, „wij gaan door". Govert
trok uit de zak van z'n windjack een blok-
note en potlood en schreef, gezeten op de
wallekant, het briefje. Hij bleek ook nog
een envelop bij zich te hebben en zo gin
gen Herman en ik even later weer op weg,
gewapend met de brief in gesloten enve
lop. Govert ging terug lopen.
NADAT WE NOG een paar kilometer ge
reden hadden zei Herman: „Stop even
Frits. Ik wil die brief voor Govert z'n
neef lezen!" Ik keek hem stomverbaasd
aan. „Ben je gek", zei ik, „dat kun je
niet doen. Je kunt die envelop niet open
maken. En afgezien daarvan: er staat al
leen in dat hij niet meekomt". Herman
zei niets, ging op de rand van een schuit
zitten, haalde de brief te voorschijn,
scheurde ruw de envelop eraf en las. Toen
hij klaar was gaf hij mij de brief. Er
stond in: „Hier zijn de kerels waarover
ik je sprak. Geef ze, zoals afgesproken,
goed te eten en laat ze een paar flinke
WWM 'J& borrels drinken. Als ze te dronken zijn om
'X In Wm,terug te gaan kunnen ze, zoals afgespro-
V 4 ^en' 'n i°uw schuur slapen! Govert".
Ik bleef sprakeloos zitten. Maar bierman
p V C!Pr. ki'.v
W argwaan toen hij die tocht voorstelde. Hij
-irpggyflbezorgt ons niet graag een pretje dacht ik,
en Wij zijn z'n voornaamste concurrenten
at JÉt' ^ij de wedstrijd. Maar zekerheid had ik
êf;. JÊkv-"i toen daarstraks gebeurde wat ik verwacht
lit. k c->É^V//' l'-'P- 1 had. Hij moest zelf natuurlijk op de een
.fill of andere manier achterblijven. Daarom
p' W A lllr §in§ zn schaats stuk". „Hoe bedoel je",
I H 'lm; vroeg ik gespannen. „Toen ik zijn schaats
bekeek", vervolgde Herman, „zag ik dat
Na de wedstrijd wordt de vangst gewogen. De ploeg die het grootste aantal kilo's inderdaad de hielriem stuk was. Maar die
binnenhaalt is winnaar. riem was bijna nieuw. Nergens versleten
(Van onze correspondent)
(PARIJS). CLAUDE STAVISKY, de 33-
jarige zoon van. de rijkste en grootste op
lichter die Frankrijk deze eeuw heeft ge
kend, is een nieuw hoofdstuk in zijn even
eens veelbewogen leven begonnen. Begin
november werd Claude Stavisky als va
gebond door de politie in Bordeaux opge
pakt. Ofschoon hij door de politierechter
werd vrijgesproken was deze zoon van
een multi-miljonair, die geen dak meer
boven het hoofd had, toch uiterst dank
baar dat hij voorlopig in een asyl voor
zwakzinnigen kon worden opgenomen om
tenminste voor de wintermaanden van zijn
voedsel- en huisvestingsproblemen verlost
te zijn. Het dramatische levensverhaal van
Stavisky jr. dat in alle Franse kranten
in kleuren en geuren werd opgediend, heeft
ondertussen stromen brieven ontketend die
naar zijn voorlopige verblijfplaats in de
buurt van Bordeaux werden gezonden.
waarvan hem zelfs de functie van direc
teur zou zijn aangeboden.
MAAR VAN AL DIE en andere aanbie
dingen werd Stavisky toch nog wel het
sterkst aangetrokken door het voorstel zijn
vroegere beroep van circus- en variété
artiest weer op te nemen. Een groot En
gels circus dat momenteel in Parijs op
treedt heeft hem een contract voor zes
maanden aangebeden. Een impresario is
graag bereid tournees voor hem door heel
Frankrijk en zelfs over de grenzen te or
ganiseren. Onder zijn artiestennaam van
Frankest as zal Stavisky jr. dus wel spoe
dig weer op de planken of in de piste
staan om zijn goochelkunstjes met speel
kaarten te vertonen. In het gesticht heeft
hij zijn techniek ten overstaan en ten be
hoeve van zijn mede-gedetineerden weer
wat opgehaald en zijn trucjes werden bij
na door niemand doorzien. Met zijn num
mer wist hij vroeger het zout nauwelijks
in de pap te verdienen en nu kan hij
met goud worden behangen. Maar nu is
Stavisky dan ook opnieuw beroemd, al
heeft hij die roem dan ook niet met zijn
artistieke prestaties verdiend.
m