HISTORISCHE ONDERDOMPELING IN HET BAD EN HET BADEN O O A 0 Avonturen- en detective-romans ZATERDAG 3 DECEMBER 1960 Erbij PAGINA VIER KORT VERHAAL DOOR H. J. M. TONINO IK WAS IN HET WALHALLA. Het was geen droom, alhoewel ik mij duidelijk herinnerde, dat ik mij zoeven in bed te rusten had gelegd. Maar wat ik meemaak te was veel duidelijker en tastbaarder dan een droom. Ik stond op een groot gras veld dat midden in een immens dennen woud was aangelegd. Boven mij aan de morgenhemel dreven enkele goudrose wol ken. Ik voelde de dauw aan mijn voeten en een frisse wind waaide door mijn ha ren. Ik stond zelfs wat te rillen in mijn dunne pyama. Naast mij had zich een Germaan opgesteld. Hij droeg op zijn hoofd een lederen kapje, met vergulde koehorens. Om ons heen stonden in een wijde kring nog enige honderden Germa nen, maar dan met zilveren horens. Al len hadden ze berenhuiden om, samenge bonden door een brede leren gordel. Mijn lila gestreept nachtgewaad stak daar wel wat belachelijk tegen af, doch niemand had er aandacht voor. De Germanen droe gen allen een schedel in de hand. Ik zag bij mijn buurman, dat er bruin vocht in zat. Ze hadden blijkbaar op mijn komst gewacht, want toen ik in de houding stond, hieven zij allen hun schedel en mijn buur man riep: „Ein, zwei.„Neen" zei hij, „mijnheer heeft nog geen drinkvat!"... Het werd mij ijlings gebracht. Het was een schedel van plastic. Ik had zelf nog geen vijand verslagen, zei mijn buurman, zodoende!.Wij strekten daarop allen de rechter arm. De namaakschedel liep enigszins puntig toe bemerkte ik, toen ik hem op mijn hand balanceerde. „Ein, zwei drei..-Saufen".riep nu de man, die kennelijk het opperhoofd was. Wij brach ten de schedel aan de mond en dronken hem leeg. In één teug. Ik ook. Het was Oudbruin. TOEN IK het volgend ogenblik rechtop in mijn bed zat voelde ik dat ik een voor mijn doen veel te grote slok genomen had. Ik hikte, proefde de biersmaak en verviel in een grote verbazing. Hoe kon het dat ik bier proefde? Ik had die dag helemaal geen bier gedronken en zelfs niets wat met alcohol te maken had. Met enige moeite wekte ik mijn vrouw. „Ruik je niets" vroeg ik. „Ja", zei ze, „bier! Je stinkt er helemaal naar. Moet je me daarvoor wakker maken?" „Je bent zeker naar het Stationskoffiehuis geweest," vervolgde ze, „toen je vanavond de hond uitliet!" Ik was niet in 't Stationskoffiehuis geweest en ik zei haar dat ook, maar ze was niet te overtuigen en had bovendien slaap. Ik trouwens ook, waarschijnlijk van al dat bier. En zo bleef de vraag die nacht on opgelost. De dag daarop ging ik vroeg van huis en mijn vrouw sliep nog. Des mid dags behandelde ze de zaak en bagatelle. Als ik dan niets gedronken had, zou het wel iets met mijn spijsvertering te maken hebben gehad, dacht ze. TOEN IK DIE ZELFDE AVOND meen de in slaap te vallen werd ik plotseling onder de brandende zon tegen een dik touw geduwd. Ik was omringd door dui zenden vrouwen en kinderen. Chinese vrouwen, Chinese kinderen van oude snit, zoals ik ze wel eens gezien had in een oude jaargang van „De Aarde en haar Volkeren". Het touw perkte een groot vierkant af. En midden in dat vierkant werden pogingen gedaan een man te vie rendelen. Aan zijn armen en benen waren dikke touwen bevestigd en aan elk van die touwen trok een tiental mannen met staar ten aan het achterhoofd. Zij deden dat zo als de P.T.T. kabels legt. Iemand, die kennelijk de voorman was hij had ook een langere staart dan de anderen riep met een uithaal „Tjap-Tjoi" en dan ga ven de anderen tegelijkertijd een ruk aan de touwen. Ik was blijkbaar getuige van een Chi nese foltering. Maar het scheen niet goed te gaan, want de man in het midden riep NU MOETEN ZE ME WEL GELOVEN na iedere poging, dat zijn beulen prutsers waren en als ik het goed zag, grinnikte hij daarbij op een onprettige manier. Hoe lang het duurde weet ik niet. Maar op een goed moment liepen de beulen weg met gebaren van ontmoediging. Ook het pu bliek verwijderde zich morrend. Het slachtoffer zelf lag nu op de grond en keek verwonderd om zich heen. Toen kreeg hij mij in de gaten. Hij stond op en kwam naar mij toe. NOG voor ik weg kon lopen stond hij voor mij en zwaaide met zijn armen, zo dat de lange touwen als lasso's door de lucht striemden. Het was een klein taai mannetje met stekelige ogen en een kaal geknipt wat puntig hoofd. „.Hoe moet dat nou," riep hij kwaad, „wat moet er nu met mij gebeuren? Ik heb toch recht op een behoorlijke behandeling. Ik behoef met half werk toch geen genoegen te ne men". Hij keek me ineens onderzoekend aan. „Vooruit" zei hij. „U ziet er nogal sterk uit, U heeft, gezien hoe 't moet. „Beginnen"! Ik stond verbijsterd naar hem te kijken en het drong maar lang zaam tot mij door wat hij bedoelde. „Ik" stamelde ik „ik ben niet met m'n vie ren.." „Opschieten" schreeuwde de man nu. U kent het: Tjap Tjoi en dan maar trekken! Hij sprong om mij heen. „Ik wil niet langer wachten., maak 't alsjeblieft kort!".. De touwen aan zijn handen en voeten slingerden in het rond en toen raak te een daarvan verward tussen en om mijn benen. Ik voelde de scherpe pijn van het hennep door mijn dunne pyamabroek en ik viel. In mijn bed. De pijn hield aan toen ik de eerste momenten door de ge opende gordijnen versuft naar het maan licht lag te staren. Ik trok het licht aan. Mijn vrouw werd onmiddellijk wakker van het scherpe schijnsel. Ze zat rechtop in bed en vroeg „wat is er"„Ik weet niet," zei ik, „het was weer zo iets als gisteren, geloof ik, maar.." Ik duwde de dekens weg en trok de pijpen van mijn pyamabroek omhoog. Daar waren zij. Dui delijke striemen. Rood, en hier en daar zelfs wat bebloed. Het waren ruwe tou wen geweest van een gemeen soort hen nep. Mijn vrouw knipperde met de ogen. „Wat is er"zei ze weer en toen keek ze naar mijn benen, waar ik zwijgend op wees. Daarna keek ze naar mij! „Dat had je gisteravond niet." Zij nam mij nu met aandacht op. Wat moest ik haar vertel len? Ik probeerde het wel, maar het klonk allemaal ongeloofwaardig en de blik, die ze op mij gericht hield was deels scep tisch, deels bezorgd, nogal erg bezorgd. Ik wist niet wat zij van het geval dacht en wat ze van mij dacht. Ze zweeg ver der, stond op en legde na enig gerommel bij het huisapotheekje en bij de kraan een paar natte zestientjes op de open plekken. „Welterusten" zei ze ten slotte. Het viel me mee dat ik direct insliep en geen droom of wat het dan ook was meer had. De andere ochtend zaten we zwij gend aan het ontbijt. De wondjes waren dicht ik had alleen nog maar een stijf gevoel in mijn benen en de rode striemen waren geel, groen en blauw geworden; Die dag echter, merkte ik later, is mijn vrouw naar de psychiater gegaan. IK MOET MIJ NU even bezig houden met die psychiater. Hij woonde een paar huizen van ons vandaan. Ik had niets tegen dit soort specialisten, integendeel, maar wel tegen deze man. Hij keek je met zijn stekelige oogjes zo aan dat je het gevoel kreeg, dat een boor door li chaam en ziel ging. Hij liep altijd zijn voortuintje uit als ik uit het mijne stapte om naar kantoor te gaan. Hij wandelde dan waarschijnlijk naar het ziekenhuis, dat niet zo ver weg is en waar hij zijn kliniek had. Als hij zijn hoed afnam om mij te groeten had hij wel wat van een exotische hypnotiseur. Hij had een klein bruin eivormig hoofd met glanzend zwarte haren die in onnatuurlijke correctheid om dat hoofd waren geplakt. Hij boorde bij elke ontmoeting zijn kwaadaardige oog jes dwars door me heen, zei ik al en ik dacht daarna steeds dat hij opnieuw een griezelig complex bij mij ontdekt had, het zoveelste. Als hij zijn hoed weer op zette, glimlachte hij dan ook veelbeteke nend naar het mij dunkt. Ik had me al herhaaldelijk voorgenomen een andere weg te nemen naar kantoor, de andere kant op en dan de eerste zijstraat in. Maar ik durfde dat niet, omdat hij dat zeker zou bemerken en daarin een bekentenis van schuld zou zien. Ik onderging dus iedere morgen mijn kwelling. Ik vond het een afschuwelijke man. MIJN VROUW WAS erg bezorgd voor me die dag. Ik kreeg mijn lievelings-kost, champignons met kalfsragout, ofschoon dat nogal duur is. Ze zei over het geval niets meer, maar na het eten wou ze naar de bioscoop. Maar een leuke film, zo'n gooi- en smijtgeval waar ik erg van hou. Het werd een prettige avond moet ik zeggen. Wij dronken nog ergens een kopje koffie na en toen wij in bed lagen, bracht mijn vrouw het gesprek ook nog op de komende vakantie. Ze had wat ge spaard zei ze en wij moesten dit jaar maar eens niet naar de Veluwe gaan, maar echt naar het buitenland. En dan niet met een bus.. EVEN LATER ZAT IK met tienduizen den toeschouwers op de tribune van het stadion. De zon scheen helder en warm en ik voelde mij prettig in mijn pyjama. Er werd luid geschreeuwd en geroepen om mij heen en de mensen amuseerden zich kostelijk. Toen ik in de kuip keek, zag ik de mij bekende spelers van de Goalgetters en spelers van een onbekende club in het veld. Ik ben een voetballief hebber en ik zag onmiddellijk, dat het met het spel helemaal mis was. Want elk van de voetballers had een eigen bal, waar hij maar zo'n beetje mee ronddrib- belde. Van de ene voet naar de andere en dan weer omhoog en even koppen en dan maar weer dribbelen. Ook de keepers speelden met een bal, die ze omhoog gooiden en weer opvingen, alsof ze kleine meisjes waren. Ik zat eerst verbaasd te kijken, doch daarna werd ik kwaad. Daar had ik mijn goede geld niet voor betaald Mijn ogen zochten de scheidsrechter. Toen ik hem vond zag ik meteen dat hij met twee bal len bezig was te jongleren. Twee ballen, wat puntig uitlopend zoals ze bij rugby worden gebruikt. Ik was nu buiten mij zelf van kwaad heid en schreeuwde hem toe, wat dit te betekenen had. Hij schreeuwde terug: „Wij zijn aan het voetballen, zie je dat niet?" En ik weer „Is dat voetballen.... wou je dat beweren?" En hij: „Ja. dat wou ik beweren en als u het beter kunt. probeer 't dan maar". Ik stond op en ik zag van zijn handen uit een der ballen in een boog naar mij toekomen. Hij viel vlak voor mijn voeten. Ik kreeg daarmee een reusachtige kans. Ik gaf de bal wat je noemt een loei van een trap, precies tussen de twee hoofden van de voor mij zittende toe schouwers in en recht op het doel af. „Goal!" riep de menigte om mij. Doch die trap van mij was zo hard geweest, dat de bal tegen het blijkbaar te strak ge- spannen achternet terugkaatste en weer op i mij toekwam. ■j Voor ik opzij kon springen raakte hij mij tegen de knie MET EEN SMAK lag ik in mijn bed. Ik kreunde van de pijn, ja ik moest mijn uiterste best doen om het niet uit te gil lenMijn vrouw zat dadelijk rechtop. Zij was het nu die het licht aantrok. „Wat is er nou weer!" riep ze. Ik kon echter eerst niets zeggen en mij nauwelijks bewegen van de pijn. Mijn rechterknie was het.Ik beduidde haar, dat zij de dekens weg moest trekken. De pijp van mijn pyjamabroek was rood van het bloed. Ze wilde deze opstropen maar al leen al bij de aanraking gilde ik het uit van de pijn. Ik trachtte zo goed en kwaad dit ging uit te leggen wat er nu weer gebeurd was. „Zeg maar niets meer ik ga de dokter roepen", antwoordde ze alleen. Ze had een vastberaden gezichtOnze huisarts kwam na wat mij een uur leek, en kort daarna kwamen twee mannen die me op een baar legden. Ik weet er niet veel meer van. De pijn verhinderde mij alles waar te nemen. Daarna moet ik zelfs bewusteloos geweest zijn. Toen ik weer bijkwam lag ik op een operatietafel. Er stonden witte gestalten om mij heen, doktoren en verpleegsters. En weer later lag ik in een bed in een witte kamer van het ziekenhuis. De pijn was iets min der hevig! Over het beneden einde van het bed was een soort huif geplaatst. De verpleegster die naast mij zat knikte me met een beroepsmatig bemoedigende glimlach toe. „Zo", zei ze „voelt u zich wat beter"? Na een tweede glimlach stond ze op en nam de telefoon op in de hoek van het vertrek. Ze prevelde er wat in, dat ik niet verstond. Even later kwam de dokter binnen, die op de plaats ging zit ten waar de verpleegster gezeten had. Hij keek ernstig voor zich uit en zocht kenne lijk naar woorden. Ten slotte vernam ik toch wat er met mij aan de hand was. Ik had een gecompliceerde breuk van mijn knieschijf. Er waren ook pezen ge scheurd. Het was hard aangekomen zei hij en ik zou wel een week of zes moeten blijven liggen enja, misschien zou het lopen in de toekomst wat moeilijker gaan EN 'S MIDDAGS KWAM mijn buur man, de psychiater. En toen ontdekte ik, dat mijn vrouw al eerder bij hem geweest was, zoals ik zoeven schreef. Hij trok de hoge kruk bij, die naast de wastafel stond en ging zo tegenover mij zitten, dat hij boven mij uittorende en hij op mij neer kon zien. Hij priemde zijn blik in de mijneIk trachtte zijn ogen te ontko men door naar zijn zwarte geplakte ha ren te kijken. Een pruik dacht ik Maar zijn ogen hielden me ten slotte vast. Toen begon hij te praten. Mijn vrouw had hem alles verteld zei hij. Al les. Wist ik wel, dat het heel bedenkelijk was, wat ik deed. Dat dit om het maar eens in goed Nederlands te zeggen een vorm was, om de aandacht op mij te ves tigen, een vorm waar de litteratuur wel duizenden voorbeelden- van had? Een wel zeer bedenkelijke soort van hysterie? Een poging om mijn ten onrechte aanwezige eenzaamheidsgevoelens te compenseren? Om kort te gaan een nogal kinderachtige methode om medelijden te wekken? Hij bleef mij aankijken en ik lag verstomd. Daarna werd hij wat vriendelijker. Ge lukkig was er wel hoop, zei hij. Er zou wellicht een en ander in mijn verleden liggen, dat veel zou verklaren. Als wij daar samen maar eens achter kwamen! Wij hadden de tijd. Intussen moest ik maar eens echt eerlijk tegenover mij zelf worden. Maar dan heel eerlijk. Ik. kon rus tig over alles denken, nu ik toch zo lang aan mijn bed gekluisterd was. Ik begreep erv eerst helemaal niets van, maar eindelijk ging me toch een licht op en ik vroeg hem tenslotte of hij misschien dacht, dat ik mezelf zo gemaltraiteerd had en hoe ik dat dan gedaan zou kunnen hebben?„Ach" zei hij „er zijn zoveel middelen.... Maar laten we er nu niet over praten. Wij hebben de tijd. We zien elkaar gauw terug." Machteloos keek ik hem na toen hij op gewekt het vertrek verliet. Ik kon niet ver moeden hóe gauw ik hem terug zou zien. 'S MIDDAGS WERD DE PIJN erger en ik kreeg een spuitje om wat te kunnen slapen. Direct daarna zat ik in de spreek kamer van de psychiater. In een lage ge makkelijke stoel. Mijn zieke been, van voet tot lies dik in het gips rustte op een bankje voor mij. De psychiater zat in een veel hogere stoel recht tegenover mij. Hij kon dus weer op mij neerkijken. „Van hy sterie gesproken" zei hij, „weet u wel dat er vele. vele middelen zijn tot zelfmishan- deling? Het ijzeren onderstel van uw bed bijvoorbeeld"Hij grinnikte„ja, jadat was niet zo bedoeld hè, dat het zó hard zou aankomen! Daar ligt u nu. Zes weken. „Wou u nu werkelijk beweren, dokter", viel ik uit, „dat ik zelf nonsens met me zou hebben uitgehaald. Gelooft u niet, wat mijn vrouw me over mijneh dromen of zo iets verteld heeft?." „Geen woord!" zei hij „en uw vrouw gelooft er ook niets van. Nu w.erd ik duizelig van woede, ik stond op en liep op hem toe. Ook hij stond op. Zijn gezicht grijnsde zijn hele lijf grijnsde. Ik gaf hem met het zware gip sen been een schop tegen zijn maag. Hij viel achterover en lag met uitgestrekte armen en benen op het vale tapijt. Maar zijn gezicht bleef grijnzen. En toen trapte ik met de harde klomp aan mijn voet midden op dat grinnikend gezicht. Een, twee, drie maal. Daarna zag ik bloed alleen bloed waar eens zijn neus en mond en ogen waren. Het haar, het zwarte ge plakte haar was van zijn hoofd gegleden. Het was dus toch een pruik. Een kale wat puntige schedel zag ik nog waar het bloed nu langzaam over heen begon te druppen. MET EEN SCHREEUW lag ik in mijn bed. De pijn was ondragelijk. Er kwam een zuster binnen lopen, die snel het. grote witte licht aanknipte. „Wat is er" riep ze. „Mijn been"! gilde ikZij trok de huif op zij keek even en rende naar de tele foon. Even later kwam een assistent bin nen. Een jonge man, die er eerst verveeld poogde uit te zien, doch die na wat hij zag mij verbaasd aankeek. „Wat is hier gebeurd", zei hij „bent u uit bed geval len"?.... Hoe komt dat bloed aan uw voet"? Hij keek nu bedenkelijkHet gips is gebroken. Ik moet er de chirurg bij halen, besloot hij ernstig, en haastte zich de gang in. DE VERPLEEGSTER ging sprakeloos naast me zitten. Zij probeerde geen verkla ring te krijgen en zat in afwachting. Ik ook. Hoe zat ik in afwachting! De pijn werd iets dragelijker en ik voelde me bij na gelukkig toen de assistent en de chi rurg wat later binnen kwamen, beiden heel bleekzij fluisterden de naam van mijn psychiater en zij keken naar mijn gipsen been. „Onmogelijk, hij kon er niet mee lopen"zei de chirurgMaar" Maar ja ze zullen er nu wel in moeten geloven in dieervaringen van mij. ALLES HEEFT EEN GESCHIEDENIS. Men kan het niet zo mal bedenken of er zit een geschiedenis aan vast. Elk dóódsimpel gebruiksvoorwerp heeft zo zijn eigen historietje de lamp, de pollepel, de schaar, de kopspijker. Ze zijn stuk voor stuk- historisch gegroeid. Daar denken we helemaal niet aan, maar terwijl wij erbij lezen (bij die lamp), ermee in de havermout roeren (met die pollepel), er draadjes mee door knippen (met die schaar) of ze in de kastdeur pogen te hameren (die kopspijkertjes) zijn er ergens op de wereld mensen pikant detail: mannen meestal die zich hun geschiedenis aantrekken en er boeken over doorsnuffelen en er tenslotte nog een bijschrijven. „De auteur werd door zijn onderwerp dusdanig gegrepenkan men dan lezen. Welnu, de Engelse architect Lawrence Wright moet enige tijd geleden „gegrepen" zijn door laten we zeggen de badkuip, de historie van de badkuip en alles wat zich daar in de loop der eeuwen rondom heeft bevonden en afgespeeld. Hij schreef het werk „Clean and decent" en binnen het bestek van ongeveer tweehonderd pagina's heeft hij vermoedelijk alle denkbare bad- en baadgewoonten, waaruit de mensheid tot op de dag van vandaag hygiëne en helderheid des lichaams wist te putten, verzameld. Men kan zich met een lichte verwondering afvragen welke geeste lijke boodschap schrijver Wright voor ogen stond, toen hij de pen vatte en met een ferme hand de eerste pagina volschreef. Die verwondering verdwijnt bij het lezen weliswaar niet, maar het is toch een in zeker opzicht interessant boekje geworden, dat niet zonder gevoel voor humor werd geschreven en dat ons veel leert omtrent de badkamer gewoonten van personen, die wij slechts in vorstelijk ornaat de historie hebben zien bestieren. Leonardo da Vinei, uitvinder van de waterstortbak. DE ENGELSE KONINGIN ELISABETH bijvoorbeeld lag niet alleen overhoop met haar Schotse concurrente Maria Stuart, zij nam bovendien slechts eens in de maand een bad. Haar zin voor uiterlijke pracht en praal was dus nog uiterlijker dan al werd aangenomen. Merkwaardig is het, dat haar vorstelijke voorvaderen iets reiner van nature waren- deze gingen om de achttien dagen in bad. Deze precis ering doet evenwel vermoeden, dat met deze regel wel eens de hand werd gelicht. Nee, eeuwen eerder had men van hygiëne meer weet. De oude Romeinen vormden een schoon volk, om het zo maar eens te zeggen. De architectonische overblijfse len van hun waterbouwwerken laten dat ook al zien. Zij ook maakten veelvuldig gebruik van een bassin, dat - met enige historische vertekening - wel een beetje leek op onze degelijke Sportfondsenbaden. Er werd echter weinig in gesport, meer loom in gebaad. De geschiedenis heeft ons geleerd, dat deze overmatige hygiëne ook zijn decadente kanten had. zodat het bij de Romeinen ook niet alles was. Het genie Leonardo da Vinei - meester schilder, dichter, wijsgeer, uitvinder - speelt ook in de geschiedenis van de hy giëne een rol van groot belang. Hij was het namelijk, die het eerste water-closet met stortbak en al uitvond. Zijn tijdge noten wilden er echter niet aan - zij dwaal den voort in on-hygiëne, waar wij in alle zindelijkheid van gruwen. Dan toch maar Uit Honderd jaar Punch (Servire-Pocket) liever de Romeinen, die van het baden een levenskunst hadden gemaakt. De ba den van Caracalla, zo heeft Wright uitge rekend, hadden een oppervlakte, die vijf tot zes maal zo groot is als die van St. Paul's Cathedral. In Engeland zijn derge lijke uitgestrekte badgelegenheden ook aangetroffen. Zij herinneren aan de Ro meinse bezetting. Toen de Latijnse legers echter weer waren vertrokken, lieten de Angelsaksen de Noormannen, de Germa nen en andere oer-bewoners de tempels der hygiëne voor wat ze waren en ver vuilden om het hardst. Eeuwenlang is het in Europa een vieze boel geweest, met ongewassen mannen en vrouwen, die zich hun onwelriekende staat als een deugd aanrekende. De gewoonten aan het Franse hof bij voorbeeld laten zich moeilijk beschrij ven. Laten we volstaan met te verwijzen naar de toeristen-rondleiders in Versail les, die u daaromtrent zonder blikken of blozen de kleurigste verhalen kunnen ver tellen. SLECHTS SCANDINAVIë was een ba kermat van helderheid - althans wat daar in die dagen voor door ging. Kroniek schrijvers verhalen over belachelijke Denen, die zich dagelijks het haar kam den wekelijks een bad namen en veel aan dacht besteedde aan hun uiterlijk. Dat was in de rest van Europa al gauw een rare gewoonte, nauw verwant aan hekserij. Men sprak er dan ook met afschuw over. In Engeland gold veelvuldig baden tijdens de Victoriaanse periode als bijzonder on fatsoenlijk en iemand, die daar een ge woonte van maakte werd met evenveel zedelijke achterdocht bekeken als een da me, wier enkel per ongeluk een moment zichtbaar was. Het toilet kende men uiter aard wel, of men wilde of niet Deze gele genheid varieërde van een tonnetje in de hoek van het woon-vertrek tot een rijk met tegels, hout-snijwerk, gouden krullen en fraai bewerkt porseleinwerk Rond 1800, toen de kleine korporaal in Parijs Engeland had geïsoleerd, waren talrijke Britse simpele tonnetjes en luxueuze toi letten aan de binnenzijde gesierd met een portret van een somber rondblikkende Napoleon. Eerder hadden de water-clo sets de meest uiteenlopende gestalten - van voorhistorische vissen tot romantische dierenfiguren. OOK DE BADKUIP heeft in de loop der eeuwen allerlei gestalten gehad. Van als twee druppels water gelijkend op een fraai hemelbed tot een bad in de vorm van een elegant knooplaarsje van grote afmeting. Deze laatste vorm moet het doelmatig rei nigen in hoge mate bemoeilijkt hebben. Er zat bovendien geen stop in, zodat het ding na gebruik moest worden omgekeerd, ter wijl livreiknechten klaar stonden om het water in onbestemde richting weg te schrobben. De badkamer is nu een vertrek ge worden, dat een getrouwe afspiegeling is van de zegeningen van onze beschaving. Slaat u er maar eens een Amerikaans tijd schrift op na en in dezelfde romige kleuren als die, waarin men knagende honger ver oorzakende eet-advertenties uitvoert, straalt u een bedwelmende badkamer te gemoet, waarin het baden een eindeloze verrukking schijnt. Want de natte was handjes, de verfrommelde handdoeken, de natte voetafdrukken en de beslagen spie gels zijn in die zacht-roze of zacht-groene voorportalen-tot-het paradijs ondenkbaar. Voor de laatste badsnufjes moet u trou wens toch in Amerika zijn. Vindingrijke loodgieters monteren daar voor wat goede woorden en een paar handen vol dollars een apart badwater-leidinkje boven de kuip. En als u de kraan van dit exclusie ve leidinkje opendraait, komt er al naar keuze lila, rose, groen of helblauw wa ter-met-een-luchtje uit. Een fijn. luchtje. Meen echter niet, dat wij de oude Romei nen in reinheid voorbij zijn gestreefd. Wright helpt ons fijntjes uit de droom met de mededeling, dat elke doorsnee burger van Londen dagelijks rond 200 liter water gebruikt, elke bewoner van New York da gelijks ongeveer 600 liter, maar dat elk oude Romein relatief zo'n 1100 liter water tevoorschijn pompte voor een ongewassen hals. Geertje Lammers „DE NOODLOTTIGE ZEEREIS" door Nicholas Blake, uit het Engels „The wi dow's cruise" vertaald, door A. E. C. Vuer- hard-Berkhout (Accolade-reeks, A. W. Sijt- hoff, Leiden). Onder het pseudoniem Nicholas Blake heeft de beroemde Engelse dichter en hoogleraar te Oxford Cecil D. Lewis enkele detectiveromans geschreven, die uitmunten door een ontspannende intelli- gentie en boeiende atmosfeerbeschrijvin gen. Ook déze Nigel Strangeways-roman is spannend en verkwikkend tegelijk. Het verhaal speelt zich af op een schip, de „Menelaos", en enkele Griekse eilanden. De ene zuster vermoordt de andere, maar de overlevende is eigenlijk de vermoor deEnfin, leest u het maar. „DE MOORD OP ROGER ACKROYD" door Agatha Christie, uit het Engels „The murder of Roger Ackroyd" vertaald door L. M. A. Vuerhard (Accolade-reeks, A. W. Sijthoff, Leiden). „SCHATGRAVERS AAN DE AMSTEL" door W. H. van Eemlandt (Antilope-reeks, Het Wereldvenster, Baarn). Een vijfde druk van deze bekende speur dersroman van de enkele jaren geleden overleden auteur. „MONSTER GEZOCHT" door Compton Mackenzie, uit het Engels „The rival mon ster" vertaald door C. A. Spiekerman- Machielse (Prismaboek, Het Spectrum, U trecht/ Antwerpen). „DE MAN IN HET BRUINE PAK" door Agatha Christie, uit het Engels „The man in the brown suit" vertaald door Jan Har- denberg (eveneens Accolade-reeks). Drie nieuwe voortreffelijke aanwinsten in de Accolade-serie. De kwaliteiten van Agatha Christie zijn onderhand volprezen; wie ze kent zal zich deze drie boekjes niet laten ontgaan, wie ze niet kent kan ze in dit drietal volledig leren kennen. „EEN KAT TUSSEN DE DUIVEN" door Agatha Christie, Engelse titel „Cat among the pigeons" (eveneens Accolade-reeks).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 16