HISTORISCHE ONDERDOMPELING IN
HET BAD EN HET BADEN
O
O A
0
Avonturen- en detective-romans
ZATERDAG 3 DECEMBER 1960
Erbij
PAGINA VIER
KORT VERHAAL DOOR H. J. M. TONINO
IK WAS IN HET WALHALLA. Het was
geen droom, alhoewel ik mij duidelijk
herinnerde, dat ik mij zoeven in bed te
rusten had gelegd. Maar wat ik meemaak
te was veel duidelijker en tastbaarder dan
een droom. Ik stond op een groot gras
veld dat midden in een immens dennen
woud was aangelegd. Boven mij aan de
morgenhemel dreven enkele goudrose wol
ken. Ik voelde de dauw aan mijn voeten
en een frisse wind waaide door mijn ha
ren. Ik stond zelfs wat te rillen in mijn
dunne pyama. Naast mij had zich een
Germaan opgesteld. Hij droeg op zijn
hoofd een lederen kapje, met vergulde
koehorens. Om ons heen stonden in een
wijde kring nog enige honderden Germa
nen, maar dan met zilveren horens. Al
len hadden ze berenhuiden om, samenge
bonden door een brede leren gordel. Mijn
lila gestreept nachtgewaad stak daar wel
wat belachelijk tegen af, doch niemand
had er aandacht voor. De Germanen droe
gen allen een schedel in de hand. Ik zag
bij mijn buurman, dat er bruin vocht in
zat. Ze hadden blijkbaar op mijn komst
gewacht, want toen ik in de houding stond,
hieven zij allen hun schedel en mijn buur
man riep: „Ein, zwei.„Neen" zei hij,
„mijnheer heeft nog geen drinkvat!"...
Het werd mij ijlings gebracht. Het was
een schedel van plastic. Ik had zelf nog
geen vijand verslagen, zei mijn buurman,
zodoende!.Wij strekten daarop allen de
rechter arm. De namaakschedel liep
enigszins puntig toe bemerkte ik, toen ik
hem op mijn hand balanceerde. „Ein, zwei
drei..-Saufen".riep nu de man, die
kennelijk het opperhoofd was. Wij brach
ten de schedel aan de mond en dronken
hem leeg. In één teug. Ik ook. Het was
Oudbruin.
TOEN IK het volgend ogenblik rechtop
in mijn bed zat voelde ik dat ik een voor
mijn doen veel te grote slok genomen had.
Ik hikte, proefde de biersmaak en verviel
in een grote verbazing. Hoe kon het dat
ik bier proefde? Ik had die dag helemaal
geen bier gedronken en zelfs niets wat met
alcohol te maken had. Met enige moeite
wekte ik mijn vrouw. „Ruik je niets"
vroeg ik. „Ja", zei ze, „bier! Je stinkt
er helemaal naar. Moet je me daarvoor
wakker maken?" „Je bent zeker naar het
Stationskoffiehuis geweest," vervolgde ze,
„toen je vanavond de hond uitliet!" Ik
was niet in 't Stationskoffiehuis geweest
en ik zei haar dat ook, maar ze was niet
te overtuigen en had bovendien slaap. Ik
trouwens ook, waarschijnlijk van al dat
bier. En zo bleef de vraag die nacht on
opgelost. De dag daarop ging ik vroeg van
huis en mijn vrouw sliep nog. Des mid
dags behandelde ze de zaak en bagatelle.
Als ik dan niets gedronken had, zou het
wel iets met mijn spijsvertering te maken
hebben gehad, dacht ze.
TOEN IK DIE ZELFDE AVOND meen
de in slaap te vallen werd ik plotseling
onder de brandende zon tegen een dik
touw geduwd. Ik was omringd door dui
zenden vrouwen en kinderen. Chinese
vrouwen, Chinese kinderen van oude snit,
zoals ik ze wel eens gezien had in een
oude jaargang van „De Aarde en haar
Volkeren". Het touw perkte een groot
vierkant af. En midden in dat vierkant
werden pogingen gedaan een man te vie
rendelen. Aan zijn armen en benen waren
dikke touwen bevestigd en aan elk van die
touwen trok een tiental mannen met staar
ten aan het achterhoofd. Zij deden dat zo
als de P.T.T. kabels legt. Iemand, die
kennelijk de voorman was hij had ook
een langere staart dan de anderen riep
met een uithaal „Tjap-Tjoi" en dan ga
ven de anderen tegelijkertijd een ruk aan
de touwen.
Ik was blijkbaar getuige van een Chi
nese foltering. Maar het scheen niet goed
te gaan, want de man in het midden riep
NU MOETEN ZE ME WEL GELOVEN
na iedere poging, dat zijn beulen prutsers
waren en als ik het goed zag, grinnikte
hij daarbij op een onprettige manier. Hoe
lang het duurde weet ik niet. Maar op een
goed moment liepen de beulen weg met
gebaren van ontmoediging. Ook het pu
bliek verwijderde zich morrend. Het
slachtoffer zelf lag nu op de grond en keek
verwonderd om zich heen. Toen kreeg hij
mij in de gaten. Hij stond op en kwam
naar mij toe.
NOG voor ik weg kon lopen stond hij
voor mij en zwaaide met zijn armen, zo
dat de lange touwen als lasso's door de
lucht striemden. Het was een klein taai
mannetje met stekelige ogen en een kaal
geknipt wat puntig hoofd. „.Hoe moet dat
nou," riep hij kwaad, „wat moet er nu
met mij gebeuren? Ik heb toch recht op
een behoorlijke behandeling. Ik behoef
met half werk toch geen genoegen te ne
men". Hij keek me ineens onderzoekend
aan. „Vooruit" zei hij. „U ziet er nogal
sterk uit, U heeft, gezien hoe 't moet.
„Beginnen"! Ik stond verbijsterd naar
hem te kijken en het drong maar lang
zaam tot mij door wat hij bedoelde. „Ik"
stamelde ik „ik ben niet met m'n vie
ren.." „Opschieten" schreeuwde de man
nu. U kent het: Tjap Tjoi en dan maar
trekken! Hij sprong om mij heen. „Ik wil
niet langer wachten., maak 't alsjeblieft
kort!".. De touwen aan zijn handen en
voeten slingerden in het rond en toen raak
te een daarvan verward tussen en om
mijn benen. Ik voelde de scherpe pijn van
het hennep door mijn dunne pyamabroek
en ik viel. In mijn bed. De pijn hield aan
toen ik de eerste momenten door de ge
opende gordijnen versuft naar het maan
licht lag te staren. Ik trok het licht aan.
Mijn vrouw werd onmiddellijk wakker van
het scherpe schijnsel. Ze zat rechtop in
bed en vroeg „wat is er"„Ik weet
niet," zei ik, „het was weer zo iets als
gisteren, geloof ik, maar.." Ik duwde de
dekens weg en trok de pijpen van mijn
pyamabroek omhoog. Daar waren zij. Dui
delijke striemen. Rood, en hier en daar
zelfs wat bebloed. Het waren ruwe tou
wen geweest van een gemeen soort hen
nep. Mijn vrouw knipperde met de ogen.
„Wat is er"zei ze weer en toen keek
ze naar mijn benen, waar ik zwijgend op
wees. Daarna keek ze naar mij! „Dat had
je gisteravond niet." Zij nam mij nu met
aandacht op. Wat moest ik haar vertel
len? Ik probeerde het wel, maar het klonk
allemaal ongeloofwaardig en de blik, die
ze op mij gericht hield was deels scep
tisch, deels bezorgd, nogal erg bezorgd.
Ik wist niet wat zij van het geval dacht
en wat ze van mij dacht. Ze zweeg ver
der, stond op en legde na enig gerommel
bij het huisapotheekje en bij de kraan een
paar natte zestientjes op de open plekken.
„Welterusten" zei ze ten slotte. Het viel
me mee dat ik direct insliep en geen
droom of wat het dan ook was meer
had. De andere ochtend zaten we zwij
gend aan het ontbijt. De wondjes waren
dicht ik had alleen nog maar een stijf
gevoel in mijn benen en de rode striemen
waren geel, groen en blauw geworden;
Die dag echter, merkte ik later, is mijn
vrouw naar de psychiater gegaan.
IK MOET MIJ NU even bezig houden
met die psychiater. Hij woonde een paar
huizen van ons vandaan. Ik had niets
tegen dit soort specialisten, integendeel,
maar wel tegen deze man. Hij keek je
met zijn stekelige oogjes zo aan dat je
het gevoel kreeg, dat een boor door li
chaam en ziel ging. Hij liep altijd zijn
voortuintje uit als ik uit het mijne stapte
om naar kantoor te gaan. Hij wandelde
dan waarschijnlijk naar het ziekenhuis,
dat niet zo ver weg is en waar hij zijn
kliniek had. Als hij zijn hoed afnam om
mij te groeten had hij wel wat van een
exotische hypnotiseur. Hij had een klein
bruin eivormig hoofd met glanzend zwarte
haren die in onnatuurlijke correctheid om
dat hoofd waren geplakt. Hij boorde bij
elke ontmoeting zijn kwaadaardige oog
jes dwars door me heen, zei ik al en ik
dacht daarna steeds dat hij opnieuw een
griezelig complex bij mij ontdekt had,
het zoveelste. Als hij zijn hoed weer op
zette, glimlachte hij dan ook veelbeteke
nend naar het mij dunkt. Ik had me al
herhaaldelijk voorgenomen een andere
weg te nemen naar kantoor, de andere
kant op en dan de eerste zijstraat in. Maar
ik durfde dat niet, omdat hij dat zeker
zou bemerken en daarin een bekentenis
van schuld zou zien. Ik onderging dus
iedere morgen mijn kwelling. Ik vond het
een afschuwelijke man.
MIJN VROUW WAS erg bezorgd voor
me die dag. Ik kreeg mijn lievelings-kost,
champignons met kalfsragout, ofschoon
dat nogal duur is. Ze zei over het geval
niets meer, maar na het eten wou ze
naar de bioscoop. Maar een leuke film,
zo'n gooi- en smijtgeval waar ik erg van
hou. Het werd een prettige avond moet
ik zeggen. Wij dronken nog ergens een
kopje koffie na en toen wij in bed lagen,
bracht mijn vrouw het gesprek ook nog
op de komende vakantie. Ze had wat ge
spaard zei ze en wij moesten dit jaar
maar eens niet naar de Veluwe gaan,
maar echt naar het buitenland. En dan
niet met een bus..
EVEN LATER ZAT IK met tienduizen
den toeschouwers op de tribune van het
stadion. De zon scheen helder en warm
en ik voelde mij prettig in mijn pyjama.
Er werd luid geschreeuwd en geroepen
om mij heen en de mensen amuseerden
zich kostelijk. Toen ik in de kuip keek,
zag ik de mij bekende spelers van de
Goalgetters en spelers van een onbekende
club in het veld. Ik ben een voetballief
hebber en ik zag onmiddellijk, dat het
met het spel helemaal mis was. Want elk
van de voetballers had een eigen bal,
waar hij maar zo'n beetje mee ronddrib-
belde. Van de ene voet naar de andere en
dan weer omhoog en even koppen en dan
maar weer dribbelen.
Ook de keepers speelden met een bal,
die ze omhoog gooiden en weer opvingen,
alsof ze kleine meisjes waren.
Ik zat eerst verbaasd te kijken, doch
daarna werd ik kwaad. Daar had ik mijn
goede geld niet voor betaald Mijn ogen
zochten de scheidsrechter. Toen ik hem
vond zag ik meteen dat hij met twee bal
len bezig was te jongleren. Twee ballen,
wat puntig uitlopend zoals ze bij rugby
worden gebruikt.
Ik was nu buiten mij zelf van kwaad
heid en schreeuwde hem toe, wat dit te
betekenen had. Hij schreeuwde terug: „Wij
zijn aan het voetballen, zie je dat niet?"
En ik weer „Is dat voetballen.... wou je
dat beweren?" En hij: „Ja. dat wou ik
beweren en als u het beter kunt. probeer
't dan maar". Ik stond op en ik zag van
zijn handen uit een der ballen in een boog
naar mij toekomen. Hij viel vlak voor mijn
voeten. Ik kreeg daarmee een reusachtige
kans. Ik gaf de bal wat je noemt een
loei van een trap, precies tussen de twee
hoofden van de voor mij zittende toe
schouwers in en recht op het doel af.
„Goal!" riep de menigte om mij. Doch
die trap van mij was zo hard geweest,
dat de bal tegen het blijkbaar te strak ge-
spannen achternet terugkaatste en weer op
i mij toekwam.
■j Voor ik opzij kon springen raakte hij mij
tegen de knie
MET EEN SMAK lag ik in mijn bed.
Ik kreunde van de pijn, ja ik moest mijn
uiterste best doen om het niet uit te gil
lenMijn vrouw zat dadelijk rechtop.
Zij was het nu die het licht aantrok.
„Wat is er nou weer!" riep ze. Ik kon
echter eerst niets zeggen en mij nauwelijks
bewegen van de pijn. Mijn rechterknie
was het.Ik beduidde haar, dat zij de
dekens weg moest trekken. De pijp van
mijn pyjamabroek was rood van het
bloed. Ze wilde deze opstropen maar al
leen al bij de aanraking gilde ik het uit
van de pijn. Ik trachtte zo goed en kwaad
dit ging uit te leggen wat er nu weer
gebeurd was. „Zeg maar niets meer ik ga
de dokter roepen", antwoordde ze alleen.
Ze had een vastberaden gezichtOnze
huisarts kwam na wat mij een uur leek,
en kort daarna kwamen twee mannen die
me op een baar legden. Ik weet er niet
veel meer van. De pijn verhinderde mij
alles waar te nemen. Daarna moet ik
zelfs bewusteloos geweest zijn. Toen ik
weer bijkwam lag ik op een operatietafel.
Er stonden witte gestalten om mij heen,
doktoren en verpleegsters. En weer later
lag ik in een bed in een witte kamer
van het ziekenhuis. De pijn was iets min
der hevig! Over het beneden einde van
het bed was een soort huif geplaatst. De
verpleegster die naast mij zat knikte me
met een beroepsmatig bemoedigende
glimlach toe. „Zo", zei ze „voelt u zich
wat beter"? Na een tweede glimlach stond
ze op en nam de telefoon op in de hoek
van het vertrek. Ze prevelde er wat in,
dat ik niet verstond. Even later kwam de
dokter binnen, die op de plaats ging zit
ten waar de verpleegster gezeten had. Hij
keek ernstig voor zich uit en zocht kenne
lijk naar woorden. Ten slotte vernam ik
toch wat er met mij aan de hand was.
Ik had een gecompliceerde breuk van
mijn knieschijf. Er waren ook pezen ge
scheurd. Het was hard aangekomen zei
hij en ik zou wel een week of zes moeten
blijven liggen enja, misschien zou het
lopen in de toekomst wat moeilijker
gaan
EN 'S MIDDAGS KWAM mijn buur
man, de psychiater. En toen ontdekte ik,
dat mijn vrouw al eerder bij hem geweest
was, zoals ik zoeven schreef. Hij trok de
hoge kruk bij, die naast de wastafel stond
en ging zo tegenover mij zitten, dat hij
boven mij uittorende en hij op mij neer
kon zien. Hij priemde zijn blik in de
mijneIk trachtte zijn ogen te ontko
men door naar zijn zwarte geplakte ha
ren te kijken. Een pruik dacht ik
Maar zijn ogen hielden me ten slotte
vast. Toen begon hij te praten. Mijn
vrouw had hem alles verteld zei hij. Al
les. Wist ik wel, dat het heel bedenkelijk
was, wat ik deed. Dat dit om het maar
eens in goed Nederlands te zeggen een
vorm was, om de aandacht op mij te ves
tigen, een vorm waar de litteratuur wel
duizenden voorbeelden- van had? Een wel
zeer bedenkelijke soort van hysterie? Een
poging om mijn ten onrechte aanwezige
eenzaamheidsgevoelens te compenseren?
Om kort te gaan een nogal kinderachtige
methode om medelijden te wekken? Hij
bleef mij aankijken en ik lag verstomd.
Daarna werd hij wat vriendelijker. Ge
lukkig was er wel hoop, zei hij. Er zou
wellicht een en ander in mijn verleden
liggen, dat veel zou verklaren. Als wij
daar samen maar eens achter kwamen!
Wij hadden de tijd. Intussen moest ik
maar eens echt eerlijk tegenover mij zelf
worden. Maar dan heel eerlijk. Ik. kon rus
tig over alles denken, nu ik toch zo lang
aan mijn bed gekluisterd was.
Ik begreep erv eerst helemaal niets van,
maar eindelijk ging me toch een licht op
en ik vroeg hem tenslotte of hij misschien
dacht, dat ik mezelf zo gemaltraiteerd
had en hoe ik dat dan gedaan zou kunnen
hebben?„Ach" zei hij „er zijn zoveel
middelen.... Maar laten we er nu niet
over praten. Wij hebben de tijd. We zien
elkaar gauw terug."
Machteloos keek ik hem na toen hij op
gewekt het vertrek verliet. Ik kon niet ver
moeden hóe gauw ik hem terug zou zien.
'S MIDDAGS WERD DE PIJN erger en
ik kreeg een spuitje om wat te kunnen
slapen. Direct daarna zat ik in de spreek
kamer van de psychiater. In een lage ge
makkelijke stoel. Mijn zieke been, van
voet tot lies dik in het gips rustte op een
bankje voor mij. De psychiater zat in een
veel hogere stoel recht tegenover mij. Hij
kon dus weer op mij neerkijken. „Van hy
sterie gesproken" zei hij, „weet u wel dat
er vele. vele middelen zijn tot zelfmishan-
deling? Het ijzeren onderstel van uw bed
bijvoorbeeld"Hij grinnikte„ja,
jadat was niet zo bedoeld hè, dat het
zó hard zou aankomen! Daar ligt u nu.
Zes weken.
„Wou u nu werkelijk beweren, dokter",
viel ik uit, „dat ik zelf nonsens met me
zou hebben uitgehaald. Gelooft u niet, wat
mijn vrouw me over mijneh
dromen of zo iets verteld heeft?." „Geen
woord!" zei hij „en uw vrouw gelooft er
ook niets van.
Nu w.erd ik duizelig van woede, ik stond
op en liep op hem toe. Ook hij stond op.
Zijn gezicht grijnsde zijn hele lijf
grijnsde. Ik gaf hem met het zware gip
sen been een schop tegen zijn maag. Hij
viel achterover en lag met uitgestrekte
armen en benen op het vale tapijt. Maar
zijn gezicht bleef grijnzen. En toen trapte
ik met de harde klomp aan mijn voet
midden op dat grinnikend gezicht. Een,
twee, drie maal. Daarna zag ik bloed
alleen bloed waar eens zijn neus en mond
en ogen waren. Het haar, het zwarte ge
plakte haar was van zijn hoofd gegleden.
Het was dus toch een pruik. Een kale wat
puntige schedel zag ik nog waar het bloed
nu langzaam over heen begon te druppen.
MET EEN SCHREEUW lag ik in mijn
bed. De pijn was ondragelijk. Er kwam
een zuster binnen lopen, die snel het. grote
witte licht aanknipte. „Wat is er" riep ze.
„Mijn been"! gilde ikZij trok de huif
op zij keek even en rende naar de tele
foon. Even later kwam een assistent bin
nen. Een jonge man, die er eerst verveeld
poogde uit te zien, doch die na wat hij
zag mij verbaasd aankeek. „Wat is hier
gebeurd", zei hij „bent u uit bed geval
len"?.... Hoe komt dat bloed aan uw
voet"? Hij keek nu bedenkelijkHet
gips is gebroken. Ik moet er de chirurg
bij halen, besloot hij ernstig, en haastte
zich de gang in.
DE VERPLEEGSTER ging sprakeloos
naast me zitten. Zij probeerde geen verkla
ring te krijgen en zat in afwachting. Ik
ook. Hoe zat ik in afwachting! De pijn
werd iets dragelijker en ik voelde me bij
na gelukkig toen de assistent en de chi
rurg wat later binnen kwamen, beiden
heel bleekzij fluisterden de naam van
mijn psychiater en zij keken naar mijn
gipsen been. „Onmogelijk, hij kon er niet
mee lopen"zei de chirurgMaar"
Maar ja ze zullen er nu wel in moeten
geloven in dieervaringen van mij.
ALLES HEEFT EEN GESCHIEDENIS. Men kan het niet zo mal bedenken of er zit
een geschiedenis aan vast. Elk dóódsimpel gebruiksvoorwerp heeft zo zijn eigen
historietje de lamp, de pollepel, de schaar, de kopspijker. Ze zijn stuk voor stuk-
historisch gegroeid. Daar denken we helemaal niet aan, maar terwijl wij erbij lezen
(bij die lamp), ermee in de havermout roeren (met die pollepel), er draadjes mee door
knippen (met die schaar) of ze in de kastdeur pogen te hameren (die kopspijkertjes)
zijn er ergens op de wereld mensen pikant detail: mannen meestal die zich hun
geschiedenis aantrekken en er boeken over doorsnuffelen en er tenslotte nog een
bijschrijven. „De auteur werd door zijn onderwerp dusdanig gegrepenkan men
dan lezen. Welnu, de Engelse architect Lawrence Wright moet enige tijd geleden
„gegrepen" zijn door laten we zeggen de badkuip, de historie van de badkuip en
alles wat zich daar in de loop der eeuwen rondom heeft bevonden en afgespeeld. Hij
schreef het werk „Clean and decent" en binnen het bestek van ongeveer tweehonderd
pagina's heeft hij vermoedelijk alle denkbare bad- en baadgewoonten, waaruit de
mensheid tot op de dag van vandaag hygiëne en helderheid des lichaams wist te
putten, verzameld. Men kan zich met een lichte verwondering afvragen welke geeste
lijke boodschap schrijver Wright voor ogen stond, toen hij de pen vatte en met een
ferme hand de eerste pagina volschreef. Die verwondering verdwijnt bij het lezen
weliswaar niet, maar het is toch een in zeker opzicht interessant boekje geworden,
dat niet zonder gevoel voor humor werd geschreven en dat ons veel leert omtrent de
badkamer gewoonten van personen, die wij slechts in vorstelijk ornaat de historie
hebben zien bestieren.
Leonardo da Vinei, uitvinder van de
waterstortbak.
DE ENGELSE KONINGIN ELISABETH
bijvoorbeeld lag niet alleen overhoop met
haar Schotse concurrente Maria Stuart,
zij nam bovendien slechts eens in de
maand een bad. Haar zin voor uiterlijke
pracht en praal was dus nog uiterlijker
dan al werd aangenomen. Merkwaardig
is het, dat haar vorstelijke voorvaderen
iets reiner van nature waren- deze gingen
om de achttien dagen in bad. Deze precis
ering doet evenwel vermoeden, dat met
deze regel wel eens de hand werd gelicht.
Nee, eeuwen eerder had men van hygiëne
meer weet. De oude Romeinen vormden
een schoon volk, om het zo maar eens te
zeggen. De architectonische overblijfse
len van hun waterbouwwerken laten dat
ook al zien. Zij ook maakten veelvuldig
gebruik van een bassin, dat - met enige
historische vertekening - wel een beetje
leek op onze degelijke Sportfondsenbaden.
Er werd echter weinig in gesport, meer
loom in gebaad. De geschiedenis heeft ons
geleerd, dat deze overmatige hygiëne ook
zijn decadente kanten had. zodat het bij
de Romeinen ook niet alles was.
Het genie Leonardo da Vinei - meester
schilder, dichter, wijsgeer, uitvinder -
speelt ook in de geschiedenis van de hy
giëne een rol van groot belang. Hij was
het namelijk, die het eerste water-closet
met stortbak en al uitvond. Zijn tijdge
noten wilden er echter niet aan - zij dwaal
den voort in on-hygiëne, waar wij in alle
zindelijkheid van gruwen. Dan toch maar
Uit Honderd jaar Punch (Servire-Pocket)
liever de Romeinen, die van het baden
een levenskunst hadden gemaakt. De ba
den van Caracalla, zo heeft Wright uitge
rekend, hadden een oppervlakte, die vijf
tot zes maal zo groot is als die van St.
Paul's Cathedral. In Engeland zijn derge
lijke uitgestrekte badgelegenheden ook
aangetroffen. Zij herinneren aan de Ro
meinse bezetting. Toen de Latijnse legers
echter weer waren vertrokken, lieten de
Angelsaksen de Noormannen, de Germa
nen en andere oer-bewoners de tempels
der hygiëne voor wat ze waren en ver
vuilden om het hardst. Eeuwenlang is het
in Europa een vieze boel geweest, met
ongewassen mannen en vrouwen, die zich
hun onwelriekende staat als een deugd
aanrekende.
De gewoonten aan het Franse hof
bij voorbeeld laten zich moeilijk beschrij
ven. Laten we volstaan met te verwijzen
naar de toeristen-rondleiders in Versail
les, die u daaromtrent zonder blikken of
blozen de kleurigste verhalen kunnen ver
tellen.
SLECHTS SCANDINAVIë was een ba
kermat van helderheid - althans wat daar
in die dagen voor door ging. Kroniek
schrijvers verhalen over belachelijke
Denen, die zich dagelijks het haar kam
den wekelijks een bad namen en veel aan
dacht besteedde aan hun uiterlijk. Dat was
in de rest van Europa al gauw een rare
gewoonte, nauw verwant aan hekserij.
Men sprak er dan ook met afschuw over.
In Engeland gold veelvuldig baden tijdens
de Victoriaanse periode als bijzonder on
fatsoenlijk en iemand, die daar een ge
woonte van maakte werd met evenveel
zedelijke achterdocht bekeken als een da
me, wier enkel per ongeluk een moment
zichtbaar was. Het toilet kende men uiter
aard wel, of men wilde of niet Deze gele
genheid varieërde van een tonnetje in de
hoek van het woon-vertrek tot een rijk
met tegels, hout-snijwerk, gouden krullen
en fraai bewerkt porseleinwerk Rond
1800, toen de kleine korporaal in Parijs
Engeland had geïsoleerd, waren talrijke
Britse simpele tonnetjes en luxueuze toi
letten aan de binnenzijde gesierd met een
portret van een somber rondblikkende
Napoleon. Eerder hadden de water-clo
sets de meest uiteenlopende gestalten -
van voorhistorische vissen tot romantische
dierenfiguren.
OOK DE BADKUIP heeft in de loop der
eeuwen allerlei gestalten gehad. Van als
twee druppels water gelijkend op een fraai
hemelbed tot een bad in de vorm van een
elegant knooplaarsje van grote afmeting.
Deze laatste vorm moet het doelmatig rei
nigen in hoge mate bemoeilijkt hebben. Er
zat bovendien geen stop in, zodat het ding
na gebruik moest worden omgekeerd, ter
wijl livreiknechten klaar stonden om het
water in onbestemde richting weg te
schrobben.
De badkamer is nu een vertrek ge
worden, dat een getrouwe afspiegeling is
van de zegeningen van onze beschaving.
Slaat u er maar eens een Amerikaans tijd
schrift op na en in dezelfde romige kleuren
als die, waarin men knagende honger ver
oorzakende eet-advertenties uitvoert,
straalt u een bedwelmende badkamer te
gemoet, waarin het baden een eindeloze
verrukking schijnt. Want de natte was
handjes, de verfrommelde handdoeken, de
natte voetafdrukken en de beslagen spie
gels zijn in die zacht-roze of zacht-groene
voorportalen-tot-het paradijs ondenkbaar.
Voor de laatste badsnufjes moet u trou
wens toch in Amerika zijn. Vindingrijke
loodgieters monteren daar voor wat goede
woorden en een paar handen vol dollars
een apart badwater-leidinkje boven de
kuip. En als u de kraan van dit exclusie
ve leidinkje opendraait, komt er al naar
keuze lila, rose, groen of helblauw wa
ter-met-een-luchtje uit. Een fijn. luchtje.
Meen echter niet, dat wij de oude Romei
nen in reinheid voorbij zijn gestreefd.
Wright helpt ons fijntjes uit de droom met
de mededeling, dat elke doorsnee burger
van Londen dagelijks rond 200 liter water
gebruikt, elke bewoner van New York da
gelijks ongeveer 600 liter, maar dat elk
oude Romein relatief zo'n 1100 liter water
tevoorschijn pompte voor een ongewassen
hals.
Geertje Lammers
„DE NOODLOTTIGE ZEEREIS" door
Nicholas Blake, uit het Engels „The wi
dow's cruise" vertaald, door A. E. C. Vuer-
hard-Berkhout (Accolade-reeks, A. W. Sijt-
hoff, Leiden).
Onder het pseudoniem Nicholas Blake
heeft de beroemde Engelse dichter en
hoogleraar te Oxford Cecil D. Lewis
enkele detectiveromans geschreven, die
uitmunten door een ontspannende intelli-
gentie en boeiende atmosfeerbeschrijvin
gen. Ook déze Nigel Strangeways-roman
is spannend en verkwikkend tegelijk. Het
verhaal speelt zich af op een schip, de
„Menelaos", en enkele Griekse eilanden.
De ene zuster vermoordt de andere, maar
de overlevende is eigenlijk de vermoor
deEnfin, leest u het maar.
„DE MOORD OP ROGER ACKROYD"
door Agatha Christie, uit het Engels „The
murder of Roger Ackroyd" vertaald door
L. M. A. Vuerhard (Accolade-reeks, A. W.
Sijthoff, Leiden).
„SCHATGRAVERS AAN DE AMSTEL"
door W. H. van Eemlandt (Antilope-reeks,
Het Wereldvenster, Baarn).
Een vijfde druk van deze bekende speur
dersroman van de enkele jaren geleden
overleden auteur.
„MONSTER GEZOCHT" door Compton
Mackenzie, uit het Engels „The rival mon
ster" vertaald door C. A. Spiekerman-
Machielse (Prismaboek, Het Spectrum,
U trecht/ Antwerpen).
„DE MAN IN HET BRUINE PAK" door
Agatha Christie, uit het Engels „The man
in the brown suit" vertaald door Jan Har-
denberg (eveneens Accolade-reeks).
Drie nieuwe voortreffelijke aanwinsten
in de Accolade-serie. De kwaliteiten van
Agatha Christie zijn onderhand volprezen;
wie ze kent zal zich deze drie boekjes niet
laten ontgaan, wie ze niet kent kan ze in
dit drietal volledig leren kennen.
„EEN KAT TUSSEN DE DUIVEN" door
Agatha Christie, Engelse titel „Cat among
the pigeons" (eveneens Accolade-reeks).