A. ROLAND HOLST
OMTRENT DE GRENS
TONEEL IN LONDEN
een Nero-parodie
die Felicien Marceaa onwaardig is
BELANGRIJKE EXPOSITIE VAN WERK
VAN H. H. KAMERLINGH ONNES
verrassingen bij de Old Vic
Litteraire
Kanttekeningen
Erbij
ZATERDAG 17 DECEMBER 1960
PAGINA DR'u
Varkens voor kassen en spelend kind", van H. H. Kamerlingh Onnes.
IN EEN OVERZICHT van het Lon-
dense toneel van het najaar moet
deze keer in de eerste plaats de
Old Vic genoemd worden, een eer
die dit theater de laatste tijd zel
den verdiend heeft. Hoewel het in
ternationaal nog in hoog aanzien
staat, heeft het in Londen gewoon
lijk met veel ongunstige critiek te
stellen. Voor een deel wordt dat
misschien verklaard door het nood
lot van alle nationale theaters, zelfs
al zijn zij maar officieus zoals de
Old Vic; maar het is ook waar dat
de opvoeringen van Shakespeare
er vaak stijf zijn, en dat andere au
teurs, die nu weer op het repertoire
verschijnen sinds het vijfjarenplan
voor de vertoning van alle Shake-
speare-stukken afgewerkt is, vaak
evenmin tot hun recht komen. Nu is
er onverwachts de meest revolutio
naire opvoering van Shakespeare
sinds de oorlog gegeven: van Ro
meo and Juliet, in de regie van de
Italiaan Franco Zeffirelli, die zich tot
nog toe voornamelijk had doen
kennen als opera-regisseur.
ZEFFIRELLI, in zekere zin natuurlijk
in het voordeel doordat hij niet onder de
invloed stond van de Engelse Shakespeare-
traditie heeft Verona bevolkt met Italiaan
se nozems die op precies dezelfde uit
dagende manier als onze tijdgenoten dooi
de stad slenteren, en de twee gelieven
beleven bij hem een pijnlijk reële liefde,
in plaats van een klassieke poëtische er
varing. Er zijn aanmerkingen op zijn op
vatting gemaakt, in de eerste plaats dat
de poëzie van de tekst bij de ruwe be
handeling verloren gaat, en vervolgens dat
het stuk op deze manier toch niet goed in
zijn model komt. Wat het eerste betreft,
dat is niet helemaal onwaar, maar de op
voering is voor een groot deel zo boeiend
dat men er de poëzie wel voor wil op
geven, die toch nooit in staat was om het
stuk op het toneel overtuigend te maken
en die dan maar thuis gelezen moet wor
den; en als de opvoering inderdaad toch
niet precies een goede vorm vindt, en na
het derde bedrijf een beetje verloopt, dan
moet daar tegenover gesteld worden dat
het in de conventionele voorstellingen van
dit stuk gewoonlijk hetzelfde is. 'Zeffirelli
heeft er een eerlijk verdiende triomf mee
behaald, en zal velen een nieuwe onwillig
heid bijgebracht hebben om zich in het
algemeen tegenover klassieke werken voor
de verveling te troosten met eerbied.
HET IS HIERBIJ de moeite waard te
vermelden dat de volgende première van
de Old Vic weer een nieuwe merkwaardig
heid vertoonde, hoewel van minder beteke
nis: de hoofdrol in She Stoops to Conquer
van Oliver Goldsmith wordt vertolkt door
de vermaarde pop-singer Tommy Steele,
die voor het eerst op het toneel optreedt,
en naar hij al bekend gemaakt heeft, voor
lopig ook voor het laatst. Hij is niet een
grote ontdekking als acteur, maar het is
toch ook niet zo dat hij deze heel innemen
de voorstelling van het stuk bederft, en hij
versterkt in ieder geval de indruk dat de
Old Vic aan een nieuwe periode van vrij
moedigheid begonnen is.
WAT DE VOORNAAMSTE nieuwe stuk
ken van de laatste tijd aangaat, die zijn
zoals gebruikelijk vertoond in het Royal
Court Theatre en in het Theatre Royal.
In het eerste theater heeft de English
Stage Company de drie stukken van Ar
thur Wesker opgevoerd, die de auteur als
een trilogie aanbiedt: Chicken Soup with
Barley Roots en I'm talking about Je
rusalem. Gedeeltelijk met dezelfde perso
nen, geven deze stukken een indruk van
de ontwikkeling van het Engelse socialis
me in de laatste dertig jaar. Men zou kun
nen betwisten dat Wesker zijn zaak goed
gedaan heeft met aan zijn werk die pre
tentieuze drieledige vorm te geven; wat
hij voor ontwikkeling heeft aan te wijzen,
is al in het eerste stuk duidelijk genoeg
geworden, en wat hij er daarna aan toe
voegt had even goed op zichzelf kunnen
staan. Een probleem voor Wesker is dat
hij vaak wordt meegesleept door zijn
idealen en er de zelfstandigheid van zijn
karakters mee aantast. De beste passages
van zijn stukken zijn die waar hij zijn
goede bedoelingen overwint, het talrijkst
in Roots, waar de boeren van Norfolk
materiaal blijken op te leveren voor een
uitstekende komedie. Het zal nog moeten
blijken of hij een stuk kan maken dat van
begin tot eind een eigen leven leidt. Intus
sen heeft hij op het ogenblik al niet te
klagen over aanzien en bekendheid; hij is
de jonge toneelschrijver van de dag.
DAT DE ROYAL COURT het voornaam
ste theater blijft voor expérimenten met
nieuwe manieren van toneelschrijven, is
sinds de trilogie van Wesker weer beves
tigd door de vertoning van The Happy
Haven van John Arden; dit is wel een
merkwaardig stuk, over een oudelieden-
huis en een verjongingsserum, maar de
stukken van Arden, dit en de vorige, klin
ken nog te gedwongen om te overtuigen of.
te bevredigen. In' zekere zin 'is 'dé' toeschou
wer dan beter af aan hèt and'erè 'eind van
de stad bij de Theatre Workshop, waar
minder geëxperimenteerd wordt, en mees
tal gevarieerd op een stijl van lustig rea
listisch toneel. De laatste twee teksten die
daarvoor gediend hebben waren Sparrdrs
Can't Sing van Stephen Lewis en Progress
to the Park van Allen Owen, een acteur
die tot zijn eigen verrassing een paar jaar
geleden begonnen is met schrijven en juist
een prijs heeft gewonnen voor zijn werk
voor televisie. Deze opvoeringen waren
weer goed geslaagd, en als de workshop
genoopt zal worden tot experimenten met
andere vormen om de belangstelling te
behouden, dan moet men op het ogenblik
toch hopen dat dat niet te gauw zal gebeu
ren. Het veredelde volkstheater dat zij
biedt heeft, nog genoeg waarde als voor
beeld voor het Londense theater in het
algemeen.
De vierde en laatste Londense
schouwburg met een eigen gezelschap en
een eigen opvatting van toneel, de Mer
maid, heeft deze herfst jammer genoeg
niets beters weten te vinden dan een mis
lukte fantastische klucht van Gerald Frow,
Mr Burke M.P. over 'n chimpansee die een
zetel in het parlement krijgt op een ma
mier die evenmin aannemelijk als grap
pig is. Als interessante stukken van de
laatste tijd kunnen beter vermeld worden
de twee van Robert Bolt, het gne over
Thomas More onder de titel A Man of
all Seasons, het andere, The Tiger and
the Horse, over de verantwoordelijkheid
van de wetenschap tegenover de atoom
oorlog. Het. eerste is beter dan het tweede,
maar helemaal bevredigend zijn zij geen
van beide, de merkwaardigheid ervan is
niettemin dat hier een auteur is die idee-
en op het toneel wil brengen en die er in
Links: „A man for all seasons" van Robert
Bolt wordt door het gezelschap van het
Mermaid Theatre opgevoerd. Van links
naar rechts Sir Thomas More (Paul Sco-
field), Thomas Cromwell (Andrew Keir
en Richard Rich (John Bown).
Rechts: „She stoops to conquer" van Gold
smith bij The Old Vic Company. Tony
Lumpkin (Tommy Steele) zingt in de
„Three Pigeons" een lied met Bet Bouncer
(Barbara Leigh-Hunt) op zijn knie. Links
Michael Graham Cox als Stinge, de her
bergier.
slaagt om daar de gemakzuchtige theaters
van het West End voor te winnen, en er
aanzienlijke acteurs in te laten optreden
die een zekere mate van succes garande
ren (Paul Scofield speelt de rol van Tho
mas More, Michael Redgrave die van de
professor in The Tiger and the Horse).
Veel nieuw werk van belang is er dus
de laatste tijd niet aan het licht gekomen,
maar er' Is des te meer reden om uit te
zien naar de naaste toekomst. Nieuwe
stukken van Harold Pinter, Nigel Dennis.
X. F. Simpson, John Osborne, Peter Shaf
fer en verscheidene anderen die sinds
vijf jaar verwachtingen gewekt en beves
tigd hebben, kunnen niet lang meer uit
blijven.
S. Af.
WIE GEVREESD MOCHT hebben dat
A. Roland Holst in zijn enkele jaren ge
leden verschenen bundel „In gevaar" het
laatste had samengevat dat hij als ze
ventigjarig dichter met zwakker stem,
moegezongen als hel ware in dit al mur-
wer leven, nog had te zeggen, zal tot zijn
vreugde, die alleen groot en groots werk
wekt, door de gedichten uit de jaren 1958-
1960 -verzameld onder de titel „Om
trent de grens" (uitgegeven door Bert
Bakker/Daamen N.V.) ervan overtuigd
zijn geraakt dat dit onvergelijkelijk dich
terschap noch aan aandrift, noch aan
vormkracht ook maar het geringste heeft
ingeboet. Zag het er tijdens en kort na
de oorlog naar uit dat hij, „de bevloge
ne", op de steile en ijle weg die hij ging
door het schriele noodlot, dat van de we
reld is, was achterhaald en overrompeld,
leek het alsof wanhoop en ten slotte be
rustende verslagenheid het dan tóch zou
den winnen van de heldere, soms woeste
bezetenheid die hem verbond aan een heil
buiten dit aards-benauwd bestek, en dat
de ontembaregezwicht was voor de
overmacht van een ontzielde tijd, in
deze late verzen is de oud-verstilde een
zaamheid heer en meester geworden van
alle levens- en doodsmotieven, van
„bloedsdrift" en heimwee naar een gou
den voortijd, van donkere roes en helde
re vervoering, waaruit zijn levenswerk
strofe na strofe is voort- en vrijgekomen.
1-Iet bijkomstige verstomde, het wezenlij
ke bleef: de glazen deuren waar, als het
komen wilde, het wonder gebeurde; de
„onstuimige waarheid" van het elementai
re zeegeweld; de kim met ver daarachter
het land van „ziels verlangen"; de kleine
waterplek uit „Onderweg" die het wezen
van „den grooten dood" weerkaatste; de
eersteling uit „Een winterdageraad", die
in het vroege licht uit onschuld werd her
boren; de oude orgeldeun van herinnering,
berouw en trouw; de wind van aanklacht
en weeklagen; de spiegel waarin voorbij
geluk en leed nableven; de afspraak en-
deze bovenal met de „Verborgene", de
„Onzichtbare", waardoor hij een leven
lang gehouden werd aan zijn dichtér-
A. Roland Holst
woord, nooit de handlanger te zijn van
een wereld die zich aan al lager zeden
verdeed.
NOOIT WAS DIT ALLES „symbool"
voor Roland Plolst. Het was mythe, zijn
mythe, niet gedroomd maar geleeid
mythe van een vergeten en verraden voor
geslacht van goden en helden, van „roe
kelozen", die „door geen wereldse wet ooit
tembaar zijn geweest," van de groot
scheeps levenden buiten de tijd, wier la-
B
DE BELGISCHE Frans-talige schrijver Felicien Marceau die dank zij zijn toneel
stukken „L'Oeuf" en „La bonne Soupe" in het Nederlands „Het Ei" en „Hier met
de Poet" in korte jaren al tot de betrouwbaren van de Franse toneelschrijfkunst
gerekend placht te worden, heeft nu met zijn jongste opus „L'Etouffe Chrélien" (vrij
vertaald: de christen-smoorder) dat eigen crediel geen goed gedaan. En dat is dan
nog clement uitgedrukt. In zijn twee eerste werken, die hij schreef nadat Marceau
niet.essays over De. Bglzgc en, romans, als (de bekoorlijke) „Bergère Legére" in
kleinere 'en litteraire kring zich al een verdiende reputatie had gevestigd, plaatste
liij in 'een mülieu van kleine middenstanders; ambtenaartjes of bankbedienden één
figuur in het centrum die zich van zijn naasten in weinig of niets onderscheidde om
vervolgens, door een dramatisch-persoonlijkebelichting waarbij de humor de voor
naamste factor was, de eigen tragiek van zo'n mannetje te demonstreren. Het procédé
dat. op zijn wijze, ook door Ionesco op zijn Béranger in „Rhinoceros" en voordien in
„Tueur sans Gages" werd toegepast, resulteerde in een wrange, beklemmende indruk
'van mededogen en erbarmen voor zo'n burgerman in zijn huisbakkenheid, wiens
waarden en waarheden in het sociale bestel waarvan hij een miniem schakeltje
vormt, tot stof werden fijngemalen. In zijn derde toneelstuk wordt nu keizer Nero
in het' brandpunt van de handeling geplaatst, doch een overeenkomstige procedure
blijkt nu in die dimensies tot. een compleet fiasco te leiden waarvoor men, vanwege
de" hoge verwachtingen die in Marceau waren belegd, haast het woord catastrofe
mag gebruiken.
teerd en op de planken van een theater Felicien Marceau (links) met zijn regisseur
ten enemale moesten falen. Het stuk dat André Barsacq.
voor tachtig percent uit een monoloog be
staat, waarbij de bijfiguren zich als ma-
rionetten hebben te gedragen, wemelt van plank der vulgariteit die een „humorist
woord- en toespelingen van de laagste van bruiloften en partijen nog maar met
moeite over zijn lippen zou krijgen. Wel
iswaar beantwoorden de platste grollen
helaas nog altijd aan de ambities van
een zeker publiek dat zich op de boule
vard komt amuseren. Des te teleurstel
lender dat Felicien Marceau zijn succes
en geluk nii juisf. in die richting wilde
zoeken,
IN ZIJN COMMENTAREN vóór de pre
mière heeft de- schrijver opgemerkt dat
hij zijn Nero situeerde tussen Racine en
de „Canard enchainé". De hoofdredac
teur van dat satirieke weekblad had in
zijn critiek op „L'Etouffe Chrétien" daarom
wel gelijk tegen die voorstelling van za
ken te protesteren, want een zeker soort
profanatie of demystificatie behoeft nog
niet per se ook nog obsceen te zijn. In
de lijn van Jarry's „Ubu-Roi", heeft Mar
ceau Nero blijkbaar te kijk willen zetten
achter de facade en de schermen van zijn
officiële en uiterlijke aanzien. Hij toont
ons de keizer daar als een infantiele
erotomaan die zijn sexuele lusten in alle
richtingen en variaties zoekt te bevredi
gen, tot zijn moeder Agrippina, die haar
persoonlijke medewerking eerst ook nog
zou verlenen, hem tenslotte onderwex-pt
aan haar gezag.
Zij zou namelijk de enige autoriteit zijn
geweest, die Nero erkende, tengevolge van
een tekort aan moederlijke liefde waaraan
hij als kind geleden had.
Met behulp van en een beroep op Freud
kan men zich. zelfs op het toneel, heel
wat verrassende en eventueel scheve
sprqngen veroorloven. Maar alle com
plexen, verdrukkingen, traumas en andere
psychische afwijkingen die Marceau op
de rekening van Nero heeft, willen schrij
ven, schieten niettemin tekort om zijn fi
guur tot een aanvaardbare verschijning
te maken. En bij gebrek aan die recht
vaardiging, blijft er van zijn stuk niet
zo heel veel meer over dan een mislukte
poging de lachers op de hand te krijgen
met grollen die geen frisse smaak nalaten.
Frank Onnen
te en laatste telgen in deze nawereld ver
dwaald waren geraakt en gedoemd wer
den tot een leven in voortdurende vete met
dit verkommerd bestaan. Niets van deze
mythe is in deze late verzen prijsgege
ven. Integendeel: ze heeft zich, het einde
verbindend aan het begin en zo de levens
cirkel sluitend, verdicht tot haar klaarste
kern: in dit leven, tijdens dit leven nog,
de dood te boven te komen. Want heel
deze bundel staat in het teken van de
dood, niet als verschrikking, niet als be
ëindiging, maar als bezegeling van de
„afspraak", die eens met „de ander" in
hem, wetend van onschendbaarder en ge
lukzaliger leven dan in dit „waanbestormd
bestaan" mogelijk is, werd gemaakt als
hoogste belofte van trouw. Was er in
„In Ballingschap" destijds nog de haast
verlammende „angst, ver van zichzelf te
sterven", was er de beduchtheid verraad
te plegen aan het geheim dat hem aan
de overzeese „voormaligheid" verbond,
hier, in de meeste gedichten van deze bun
del althans, valt, nu het laat is geworden
in dit leven, laat en eenzaam, een ver
stild schemerlicht, niet van de aardse
vooravond, maar van de gindse dageraad.
Geen passie behoefde daarvoor te worden
prijsgegeven: passie immers en ze laait
in deze ouderdom soms met vurige ster-
vensonwil op is bevestiging van de
elementaire kracht, die van geen getelde
jaren weet en het verband en verbond on
derhoudt met de ontembare aanvankelijk
heid. Wel breekt er hier en daar de oude
twijfel van het falen door: de vrees, hier
door de dood vergeten te zullen worden,
het berouw om „oud zeer", de angst dat
cfe terugweg hem versperd zou kunnen
worden:
„Een vreselijke stilte ging
verhoor afnemen en kreeg ogen.
Geen mens die ooit zijn lot ontging."
MAAR WAT OVERHEERST is de trouw
een trouw zo onvatbaar voor elke ver
loochening, voor kleinmoedige uitvlucht en
omgekochte zielsvrede, als er in onze poë
zie zelden of nooit is beleden een zeld
zame, hoge, hoogmoedige trouw, door te
dere herinneringen gevoed, door geen
roem misleid, door geen zelfverwijt ge
schaad of geschonden, door geen tekort
verkort. Trouw aan zijn dichterschap, aan
de grondthema's van zijn oeuvre die voor
hem essentiële tekenen bleven, niet alleen
ten aanzien van zijn dichterlijke verbeel
ding, maar onverbrekelijk daarmee ver
weven van zijn mens-zijn, dat zijn dich-
ter-zijn bepaalde. In het langste gedicht
van deze bundel „Twist in de mist"
in dit tweegevecht en zelfgericht, be
geeft de feilbare mens zich in een twist
gesprek met „zijn lang ontweken gids"
zijn genius, die dunkt me vereenzelvigd
mag worden met de „Onzichtbare", aan
wie hij sinds zijn jonge jaren door de af
spraak gebonden is. De dubbeltoon van
Hoists werk, in vrijwel al zijn gedichten
het zij binnensmonds-mompelend het zij
neuriënd hoorbaar, heeft hier een tragi
sche klank gekregen: onvervuldheid keert
zich bitter maar met „gouden bitter-
heid" tegen het „noblesse oblige" van
dit dichterschap, tegen de afvallige we
reld óók, èn tegen zichzelf als mede
plichtig wereldling. Maar het is dit ge
dicht-zelf dat het falen ongedaan maakt;
dat Hoists levenswerk woord voor woord
waar maakt dat wil zeggen: het maakt
tot de volstrekt poëtische uitdrukking van
een Zijn, dat dit verdord bestaan ver ach
ter zich en onder zich laat.
IS ER, VRAAG IK ME AF, „in de mo
derne warwinkel van actuele dichterij, in
het links en rechts omslaan van „créer"
in „crier" zoals Roland Holst het
uitdrukte nog wel voor deze gedichten
een gehoor, deze poëzie waardig? Is er
nog voldoende besef van en eerbied vóór
'de hiërarchie van waarden, die door deze
bundel als neerslag van een levenslang
dichterlijk ver-beelden al dan niet als
mythe wordt bestendigd? Hóórt men,
verstaat men, hoe „god" en „dier" hier
samenwonen, hoe de dood de levenswan-
hoop overwint, hoe de sneeuw valt in dit
oud levensgetij en uit die sneeuw een vol
le zomer openbloeit? Ziet men, hóe licht
het hier is van sneeuwstilte, hoe nabij ge
liefde doden zijn, hoe veraf het tumult
van deze verdwaasde wereld is geraakt?
Doodsbereid stelt de herinnering, in vol
strekte eenzaamheid nu, de oogst van le
ven in veiligheid voor de overtocht naar
het oord waarvan de dichter altijd heeft
geweten: het eiland der gelukzaligen,
waarbeen de „verzworvenen" door de
dood herboren terugkeren:
NAAST GRAFIEK en tekeningen van
een aantal. Amsterdamse kunstenaars is
bij de Amsterdamse kunsthandel M. L. de
Boer een tentoonstelling te zien van het
werk van de schilder H. H. Kamerlingh
Onnes, (dit tot 30 december). Kamerlingh
Onnes is een onzer fijnste artiesten en
een onzer merkwaardigste. Om een publiek
op te wekken zijn expositie te gaan zien
kan men spreken van de fijne schilder
kunstige kwaliteiten van enkele bloem-
stukjes. Deze zijn te vergelijken met werk
van Floris Verster, welks waarde met veel
zekerheid nu toch hoog geacht kan wor
den. Men denke .aan de meer detailleren
de Verser. Daarbij komt dan de eigenheid
van dit soort werk van Kamerlingh Onnes,
mogelijk groot bewonderaar van Verster,
maar zeker niet diens epigoon. Het is
moeilijk te zeggen waar die eigenheid in
ligt. Verster gaf ook meer dan de uiterlijk
heid der dingen; we kunnen niet zeggen
dat Kamerlingh Onnes dieper graaft. De
toon van de dialoog lussen schilder en de
dingen verschilt iets bij deze figuren. Dat
verschil zit hem in ieder geval in het
verschil in tijd, waarin beider werk ont
stond. Bij Kamerlingh Onnes is het ge
sprek door meer onrust gekenmerkt. In
sommige details lijkt het of hij iets moei
lijker schildert dan Verster, maar uit
ander werk weet ik dat dit niet altijd het
geval was.
Onnes' figuurtjes dat op zijn doeken doen.
Moeilijk echter kunnen we hem beschul
digen van teveel ironie.
ONTMOET MEN dan hier voorbeelden
van in het oog springende verschillende
aard, er is veel waarin de benaderings
wijzen zich mengen. Dat komt mede om
dat deze expositie een uitgezochte is en
er zoveel mogelijk naar schilderkunstige
waarden werd gezocht. Alles van Kamer
lingh Onnes is acceptabel. Maar vergele
ken met wat hier hangt zijn de werken,
die hij bij het Nederlands Kunstenaarsge
nootschap exposeerde achteraf ietwat
grauw te noemen. Van bedoelde voorbeel
den zou dan ook „Vliegeren" net zo goed
„Gezicht op Scheveningen" genoemd kun
nen worden en „Duinwandeling": „Duin
landschap". En waar de anekdote meer
voorop nog staat werd het verhaal toch
gegeven met de schilderkunst eigen mid
delen.
Van Kamerlingh Onnes' portretkunst ont
moeten we slechts één voorbeeld, maar
dan ook weer een buitengewoon goed. Ka
merlingh Onnes blijkt voorts ook aquarel-
list en dat zal voor vele nieuw zijn. Naar
de geest maakt hij met het andere mate
riaal geen andere dingen dan met de olie-
verf. Een ruime hoeveelheid ceramiek van
zijn hand completeert deze belangrijke ex
positie.
Bob Buys
„Einder, waarbinnen laat en
zienderogen
de baar weer wieg wordt en de
ritsèlvlaag
der blaren weer door bloesems wordt
bevlogen
De laatste vraag
ziet af van antwoord waar die einder
daagt."
DAT IS GEEN BERUSTING, geen ver
sterving, geen abdicatie. Het is verwach
ting, de hoopvolste die een oud, maar
genendele moe en schraal geworden dich
ten, een vervuld dichten, erop kan wagen.
Trouw noemde ik deze gedichten. Trouw
aan de voornaamheid, die de nooit ver
loochende inzet was van Roland Hoists
levenswerk, van meet af aan. Trouw aan
de stem, die in vervoering en verzadiging,
in verstilling en passie, hem verteld heeft
van het „oud verhaal" van buiten de tijd
en buiten de wereld het verhaal van
zijn herkomst en zijn bestemming, dat
hem oprichtte bij iedere val van twijfel en
onvree. Hoe helder hij daar „omtrent de
grens" alleen staat, getuigt dit gedicht:
NET OP TIJD
„Wat bracht hem overeind? Hij wees
de deerniswekkenden, die dag
aan dag verlamden met hun vrees,
de deur, en keerde zich op slag
dwars door de woonstee en ontsloot
die andre deur, en net op tijd.
Hij zag zich staan daar: uit doodsnood
geredde drenkeling, die droop
nog van zeewater en afscheid
en op wanhoop bevochten hoop."
C. J. E. Dinaux
NAAST DIT aan Verster herinnerende
werk staat dan werk van op het. eerste ge
zicht. heel andere aard. Gemakshalve zou
den wij dat werk van een beminnelijke
naïveteit kunnen noemen wat betreft uit
voering en soms ook onderwerp. Een re-
produktie naar dergelijk werk zou het on
voorstelbaar maken dat deze schilder met.
Verster vergeleken kon worden. Men
spreekt graag van naïveteit bij deze schil
der en mogelijk heb ook ik dat voorheen
wel gedaan, omdat de bewondering, die zijn
werk oproept moeilijk verdedigd kan wor
den met het vermoeden dat Kamerlingh
Onnes op gewilde wijze naast het ene soort
werk het andere zou zetten. Er is een een
voudige verklaring voor dat verschil. Het.
aan Verster herinnerende werk schilderde
Kamerlingh Onnes naar de natuur en zijn
naar onderwerp meer anekdotische geval
letjes gewoon uit het hoofd. En dat laatste
met het diepe vertrouwen in het feit, dat
wanneer men oprecht zijn best doet het
goede er altijd wel uitkomt. Kamerlingh
Onnes is voor mij een gelovige en een ge
lovige behoeft geen naïef mens te zijn.
Zeker niet Kamerlingh Onnes, die blijkens
veel wat hij maakte over een grote cultuur
beschikt. Het is veeleer naïef van ons ple
zier te hebben aan Kamerlingh Onnes;
mensjes, waar wij misschien boven den
ken te staan, terwijl wij zelf zo door de
wereld kunnen scharrelen als Kamerlingh