A. ROLAND HOLST OMTRENT DE GRENS TONEEL IN LONDEN een Nero-parodie die Felicien Marceaa onwaardig is BELANGRIJKE EXPOSITIE VAN WERK VAN H. H. KAMERLINGH ONNES verrassingen bij de Old Vic Litteraire Kanttekeningen Erbij ZATERDAG 17 DECEMBER 1960 PAGINA DR'u Varkens voor kassen en spelend kind", van H. H. Kamerlingh Onnes. IN EEN OVERZICHT van het Lon- dense toneel van het najaar moet deze keer in de eerste plaats de Old Vic genoemd worden, een eer die dit theater de laatste tijd zel den verdiend heeft. Hoewel het in ternationaal nog in hoog aanzien staat, heeft het in Londen gewoon lijk met veel ongunstige critiek te stellen. Voor een deel wordt dat misschien verklaard door het nood lot van alle nationale theaters, zelfs al zijn zij maar officieus zoals de Old Vic; maar het is ook waar dat de opvoeringen van Shakespeare er vaak stijf zijn, en dat andere au teurs, die nu weer op het repertoire verschijnen sinds het vijfjarenplan voor de vertoning van alle Shake- speare-stukken afgewerkt is, vaak evenmin tot hun recht komen. Nu is er onverwachts de meest revolutio naire opvoering van Shakespeare sinds de oorlog gegeven: van Ro meo and Juliet, in de regie van de Italiaan Franco Zeffirelli, die zich tot nog toe voornamelijk had doen kennen als opera-regisseur. ZEFFIRELLI, in zekere zin natuurlijk in het voordeel doordat hij niet onder de invloed stond van de Engelse Shakespeare- traditie heeft Verona bevolkt met Italiaan se nozems die op precies dezelfde uit dagende manier als onze tijdgenoten dooi de stad slenteren, en de twee gelieven beleven bij hem een pijnlijk reële liefde, in plaats van een klassieke poëtische er varing. Er zijn aanmerkingen op zijn op vatting gemaakt, in de eerste plaats dat de poëzie van de tekst bij de ruwe be handeling verloren gaat, en vervolgens dat het stuk op deze manier toch niet goed in zijn model komt. Wat het eerste betreft, dat is niet helemaal onwaar, maar de op voering is voor een groot deel zo boeiend dat men er de poëzie wel voor wil op geven, die toch nooit in staat was om het stuk op het toneel overtuigend te maken en die dan maar thuis gelezen moet wor den; en als de opvoering inderdaad toch niet precies een goede vorm vindt, en na het derde bedrijf een beetje verloopt, dan moet daar tegenover gesteld worden dat het in de conventionele voorstellingen van dit stuk gewoonlijk hetzelfde is. 'Zeffirelli heeft er een eerlijk verdiende triomf mee behaald, en zal velen een nieuwe onwillig heid bijgebracht hebben om zich in het algemeen tegenover klassieke werken voor de verveling te troosten met eerbied. HET IS HIERBIJ de moeite waard te vermelden dat de volgende première van de Old Vic weer een nieuwe merkwaardig heid vertoonde, hoewel van minder beteke nis: de hoofdrol in She Stoops to Conquer van Oliver Goldsmith wordt vertolkt door de vermaarde pop-singer Tommy Steele, die voor het eerst op het toneel optreedt, en naar hij al bekend gemaakt heeft, voor lopig ook voor het laatst. Hij is niet een grote ontdekking als acteur, maar het is toch ook niet zo dat hij deze heel innemen de voorstelling van het stuk bederft, en hij versterkt in ieder geval de indruk dat de Old Vic aan een nieuwe periode van vrij moedigheid begonnen is. WAT DE VOORNAAMSTE nieuwe stuk ken van de laatste tijd aangaat, die zijn zoals gebruikelijk vertoond in het Royal Court Theatre en in het Theatre Royal. In het eerste theater heeft de English Stage Company de drie stukken van Ar thur Wesker opgevoerd, die de auteur als een trilogie aanbiedt: Chicken Soup with Barley Roots en I'm talking about Je rusalem. Gedeeltelijk met dezelfde perso nen, geven deze stukken een indruk van de ontwikkeling van het Engelse socialis me in de laatste dertig jaar. Men zou kun nen betwisten dat Wesker zijn zaak goed gedaan heeft met aan zijn werk die pre tentieuze drieledige vorm te geven; wat hij voor ontwikkeling heeft aan te wijzen, is al in het eerste stuk duidelijk genoeg geworden, en wat hij er daarna aan toe voegt had even goed op zichzelf kunnen staan. Een probleem voor Wesker is dat hij vaak wordt meegesleept door zijn idealen en er de zelfstandigheid van zijn karakters mee aantast. De beste passages van zijn stukken zijn die waar hij zijn goede bedoelingen overwint, het talrijkst in Roots, waar de boeren van Norfolk materiaal blijken op te leveren voor een uitstekende komedie. Het zal nog moeten blijken of hij een stuk kan maken dat van begin tot eind een eigen leven leidt. Intus sen heeft hij op het ogenblik al niet te klagen over aanzien en bekendheid; hij is de jonge toneelschrijver van de dag. DAT DE ROYAL COURT het voornaam ste theater blijft voor expérimenten met nieuwe manieren van toneelschrijven, is sinds de trilogie van Wesker weer beves tigd door de vertoning van The Happy Haven van John Arden; dit is wel een merkwaardig stuk, over een oudelieden- huis en een verjongingsserum, maar de stukken van Arden, dit en de vorige, klin ken nog te gedwongen om te overtuigen of. te bevredigen. In' zekere zin 'is 'dé' toeschou wer dan beter af aan hèt and'erè 'eind van de stad bij de Theatre Workshop, waar minder geëxperimenteerd wordt, en mees tal gevarieerd op een stijl van lustig rea listisch toneel. De laatste twee teksten die daarvoor gediend hebben waren Sparrdrs Can't Sing van Stephen Lewis en Progress to the Park van Allen Owen, een acteur die tot zijn eigen verrassing een paar jaar geleden begonnen is met schrijven en juist een prijs heeft gewonnen voor zijn werk voor televisie. Deze opvoeringen waren weer goed geslaagd, en als de workshop genoopt zal worden tot experimenten met andere vormen om de belangstelling te behouden, dan moet men op het ogenblik toch hopen dat dat niet te gauw zal gebeu ren. Het veredelde volkstheater dat zij biedt heeft, nog genoeg waarde als voor beeld voor het Londense theater in het algemeen. De vierde en laatste Londense schouwburg met een eigen gezelschap en een eigen opvatting van toneel, de Mer maid, heeft deze herfst jammer genoeg niets beters weten te vinden dan een mis lukte fantastische klucht van Gerald Frow, Mr Burke M.P. over 'n chimpansee die een zetel in het parlement krijgt op een ma mier die evenmin aannemelijk als grap pig is. Als interessante stukken van de laatste tijd kunnen beter vermeld worden de twee van Robert Bolt, het gne over Thomas More onder de titel A Man of all Seasons, het andere, The Tiger and the Horse, over de verantwoordelijkheid van de wetenschap tegenover de atoom oorlog. Het. eerste is beter dan het tweede, maar helemaal bevredigend zijn zij geen van beide, de merkwaardigheid ervan is niettemin dat hier een auteur is die idee- en op het toneel wil brengen en die er in Links: „A man for all seasons" van Robert Bolt wordt door het gezelschap van het Mermaid Theatre opgevoerd. Van links naar rechts Sir Thomas More (Paul Sco- field), Thomas Cromwell (Andrew Keir en Richard Rich (John Bown). Rechts: „She stoops to conquer" van Gold smith bij The Old Vic Company. Tony Lumpkin (Tommy Steele) zingt in de „Three Pigeons" een lied met Bet Bouncer (Barbara Leigh-Hunt) op zijn knie. Links Michael Graham Cox als Stinge, de her bergier. slaagt om daar de gemakzuchtige theaters van het West End voor te winnen, en er aanzienlijke acteurs in te laten optreden die een zekere mate van succes garande ren (Paul Scofield speelt de rol van Tho mas More, Michael Redgrave die van de professor in The Tiger and the Horse). Veel nieuw werk van belang is er dus de laatste tijd niet aan het licht gekomen, maar er' Is des te meer reden om uit te zien naar de naaste toekomst. Nieuwe stukken van Harold Pinter, Nigel Dennis. X. F. Simpson, John Osborne, Peter Shaf fer en verscheidene anderen die sinds vijf jaar verwachtingen gewekt en beves tigd hebben, kunnen niet lang meer uit blijven. S. Af. WIE GEVREESD MOCHT hebben dat A. Roland Holst in zijn enkele jaren ge leden verschenen bundel „In gevaar" het laatste had samengevat dat hij als ze ventigjarig dichter met zwakker stem, moegezongen als hel ware in dit al mur- wer leven, nog had te zeggen, zal tot zijn vreugde, die alleen groot en groots werk wekt, door de gedichten uit de jaren 1958- 1960 -verzameld onder de titel „Om trent de grens" (uitgegeven door Bert Bakker/Daamen N.V.) ervan overtuigd zijn geraakt dat dit onvergelijkelijk dich terschap noch aan aandrift, noch aan vormkracht ook maar het geringste heeft ingeboet. Zag het er tijdens en kort na de oorlog naar uit dat hij, „de bevloge ne", op de steile en ijle weg die hij ging door het schriele noodlot, dat van de we reld is, was achterhaald en overrompeld, leek het alsof wanhoop en ten slotte be rustende verslagenheid het dan tóch zou den winnen van de heldere, soms woeste bezetenheid die hem verbond aan een heil buiten dit aards-benauwd bestek, en dat de ontembaregezwicht was voor de overmacht van een ontzielde tijd, in deze late verzen is de oud-verstilde een zaamheid heer en meester geworden van alle levens- en doodsmotieven, van „bloedsdrift" en heimwee naar een gou den voortijd, van donkere roes en helde re vervoering, waaruit zijn levenswerk strofe na strofe is voort- en vrijgekomen. 1-Iet bijkomstige verstomde, het wezenlij ke bleef: de glazen deuren waar, als het komen wilde, het wonder gebeurde; de „onstuimige waarheid" van het elementai re zeegeweld; de kim met ver daarachter het land van „ziels verlangen"; de kleine waterplek uit „Onderweg" die het wezen van „den grooten dood" weerkaatste; de eersteling uit „Een winterdageraad", die in het vroege licht uit onschuld werd her boren; de oude orgeldeun van herinnering, berouw en trouw; de wind van aanklacht en weeklagen; de spiegel waarin voorbij geluk en leed nableven; de afspraak en- deze bovenal met de „Verborgene", de „Onzichtbare", waardoor hij een leven lang gehouden werd aan zijn dichtér- A. Roland Holst woord, nooit de handlanger te zijn van een wereld die zich aan al lager zeden verdeed. NOOIT WAS DIT ALLES „symbool" voor Roland Plolst. Het was mythe, zijn mythe, niet gedroomd maar geleeid mythe van een vergeten en verraden voor geslacht van goden en helden, van „roe kelozen", die „door geen wereldse wet ooit tembaar zijn geweest," van de groot scheeps levenden buiten de tijd, wier la- B DE BELGISCHE Frans-talige schrijver Felicien Marceau die dank zij zijn toneel stukken „L'Oeuf" en „La bonne Soupe" in het Nederlands „Het Ei" en „Hier met de Poet" in korte jaren al tot de betrouwbaren van de Franse toneelschrijfkunst gerekend placht te worden, heeft nu met zijn jongste opus „L'Etouffe Chrélien" (vrij vertaald: de christen-smoorder) dat eigen crediel geen goed gedaan. En dat is dan nog clement uitgedrukt. In zijn twee eerste werken, die hij schreef nadat Marceau niet.essays over De. Bglzgc en, romans, als (de bekoorlijke) „Bergère Legére" in kleinere 'en litteraire kring zich al een verdiende reputatie had gevestigd, plaatste liij in 'een mülieu van kleine middenstanders; ambtenaartjes of bankbedienden één figuur in het centrum die zich van zijn naasten in weinig of niets onderscheidde om vervolgens, door een dramatisch-persoonlijkebelichting waarbij de humor de voor naamste factor was, de eigen tragiek van zo'n mannetje te demonstreren. Het procédé dat. op zijn wijze, ook door Ionesco op zijn Béranger in „Rhinoceros" en voordien in „Tueur sans Gages" werd toegepast, resulteerde in een wrange, beklemmende indruk 'van mededogen en erbarmen voor zo'n burgerman in zijn huisbakkenheid, wiens waarden en waarheden in het sociale bestel waarvan hij een miniem schakeltje vormt, tot stof werden fijngemalen. In zijn derde toneelstuk wordt nu keizer Nero in het' brandpunt van de handeling geplaatst, doch een overeenkomstige procedure blijkt nu in die dimensies tot. een compleet fiasco te leiden waarvoor men, vanwege de" hoge verwachtingen die in Marceau waren belegd, haast het woord catastrofe mag gebruiken. teerd en op de planken van een theater Felicien Marceau (links) met zijn regisseur ten enemale moesten falen. Het stuk dat André Barsacq. voor tachtig percent uit een monoloog be staat, waarbij de bijfiguren zich als ma- rionetten hebben te gedragen, wemelt van plank der vulgariteit die een „humorist woord- en toespelingen van de laagste van bruiloften en partijen nog maar met moeite over zijn lippen zou krijgen. Wel iswaar beantwoorden de platste grollen helaas nog altijd aan de ambities van een zeker publiek dat zich op de boule vard komt amuseren. Des te teleurstel lender dat Felicien Marceau zijn succes en geluk nii juisf. in die richting wilde zoeken, IN ZIJN COMMENTAREN vóór de pre mière heeft de- schrijver opgemerkt dat hij zijn Nero situeerde tussen Racine en de „Canard enchainé". De hoofdredac teur van dat satirieke weekblad had in zijn critiek op „L'Etouffe Chrétien" daarom wel gelijk tegen die voorstelling van za ken te protesteren, want een zeker soort profanatie of demystificatie behoeft nog niet per se ook nog obsceen te zijn. In de lijn van Jarry's „Ubu-Roi", heeft Mar ceau Nero blijkbaar te kijk willen zetten achter de facade en de schermen van zijn officiële en uiterlijke aanzien. Hij toont ons de keizer daar als een infantiele erotomaan die zijn sexuele lusten in alle richtingen en variaties zoekt te bevredi gen, tot zijn moeder Agrippina, die haar persoonlijke medewerking eerst ook nog zou verlenen, hem tenslotte onderwex-pt aan haar gezag. Zij zou namelijk de enige autoriteit zijn geweest, die Nero erkende, tengevolge van een tekort aan moederlijke liefde waaraan hij als kind geleden had. Met behulp van en een beroep op Freud kan men zich. zelfs op het toneel, heel wat verrassende en eventueel scheve sprqngen veroorloven. Maar alle com plexen, verdrukkingen, traumas en andere psychische afwijkingen die Marceau op de rekening van Nero heeft, willen schrij ven, schieten niettemin tekort om zijn fi guur tot een aanvaardbare verschijning te maken. En bij gebrek aan die recht vaardiging, blijft er van zijn stuk niet zo heel veel meer over dan een mislukte poging de lachers op de hand te krijgen met grollen die geen frisse smaak nalaten. Frank Onnen te en laatste telgen in deze nawereld ver dwaald waren geraakt en gedoemd wer den tot een leven in voortdurende vete met dit verkommerd bestaan. Niets van deze mythe is in deze late verzen prijsgege ven. Integendeel: ze heeft zich, het einde verbindend aan het begin en zo de levens cirkel sluitend, verdicht tot haar klaarste kern: in dit leven, tijdens dit leven nog, de dood te boven te komen. Want heel deze bundel staat in het teken van de dood, niet als verschrikking, niet als be ëindiging, maar als bezegeling van de „afspraak", die eens met „de ander" in hem, wetend van onschendbaarder en ge lukzaliger leven dan in dit „waanbestormd bestaan" mogelijk is, werd gemaakt als hoogste belofte van trouw. Was er in „In Ballingschap" destijds nog de haast verlammende „angst, ver van zichzelf te sterven", was er de beduchtheid verraad te plegen aan het geheim dat hem aan de overzeese „voormaligheid" verbond, hier, in de meeste gedichten van deze bun del althans, valt, nu het laat is geworden in dit leven, laat en eenzaam, een ver stild schemerlicht, niet van de aardse vooravond, maar van de gindse dageraad. Geen passie behoefde daarvoor te worden prijsgegeven: passie immers en ze laait in deze ouderdom soms met vurige ster- vensonwil op is bevestiging van de elementaire kracht, die van geen getelde jaren weet en het verband en verbond on derhoudt met de ontembare aanvankelijk heid. Wel breekt er hier en daar de oude twijfel van het falen door: de vrees, hier door de dood vergeten te zullen worden, het berouw om „oud zeer", de angst dat cfe terugweg hem versperd zou kunnen worden: „Een vreselijke stilte ging verhoor afnemen en kreeg ogen. Geen mens die ooit zijn lot ontging." MAAR WAT OVERHEERST is de trouw een trouw zo onvatbaar voor elke ver loochening, voor kleinmoedige uitvlucht en omgekochte zielsvrede, als er in onze poë zie zelden of nooit is beleden een zeld zame, hoge, hoogmoedige trouw, door te dere herinneringen gevoed, door geen roem misleid, door geen zelfverwijt ge schaad of geschonden, door geen tekort verkort. Trouw aan zijn dichterschap, aan de grondthema's van zijn oeuvre die voor hem essentiële tekenen bleven, niet alleen ten aanzien van zijn dichterlijke verbeel ding, maar onverbrekelijk daarmee ver weven van zijn mens-zijn, dat zijn dich- ter-zijn bepaalde. In het langste gedicht van deze bundel „Twist in de mist" in dit tweegevecht en zelfgericht, be geeft de feilbare mens zich in een twist gesprek met „zijn lang ontweken gids" zijn genius, die dunkt me vereenzelvigd mag worden met de „Onzichtbare", aan wie hij sinds zijn jonge jaren door de af spraak gebonden is. De dubbeltoon van Hoists werk, in vrijwel al zijn gedichten het zij binnensmonds-mompelend het zij neuriënd hoorbaar, heeft hier een tragi sche klank gekregen: onvervuldheid keert zich bitter maar met „gouden bitter- heid" tegen het „noblesse oblige" van dit dichterschap, tegen de afvallige we reld óók, èn tegen zichzelf als mede plichtig wereldling. Maar het is dit ge dicht-zelf dat het falen ongedaan maakt; dat Hoists levenswerk woord voor woord waar maakt dat wil zeggen: het maakt tot de volstrekt poëtische uitdrukking van een Zijn, dat dit verdord bestaan ver ach ter zich en onder zich laat. IS ER, VRAAG IK ME AF, „in de mo derne warwinkel van actuele dichterij, in het links en rechts omslaan van „créer" in „crier" zoals Roland Holst het uitdrukte nog wel voor deze gedichten een gehoor, deze poëzie waardig? Is er nog voldoende besef van en eerbied vóór 'de hiërarchie van waarden, die door deze bundel als neerslag van een levenslang dichterlijk ver-beelden al dan niet als mythe wordt bestendigd? Hóórt men, verstaat men, hoe „god" en „dier" hier samenwonen, hoe de dood de levenswan- hoop overwint, hoe de sneeuw valt in dit oud levensgetij en uit die sneeuw een vol le zomer openbloeit? Ziet men, hóe licht het hier is van sneeuwstilte, hoe nabij ge liefde doden zijn, hoe veraf het tumult van deze verdwaasde wereld is geraakt? Doodsbereid stelt de herinnering, in vol strekte eenzaamheid nu, de oogst van le ven in veiligheid voor de overtocht naar het oord waarvan de dichter altijd heeft geweten: het eiland der gelukzaligen, waarbeen de „verzworvenen" door de dood herboren terugkeren: NAAST GRAFIEK en tekeningen van een aantal. Amsterdamse kunstenaars is bij de Amsterdamse kunsthandel M. L. de Boer een tentoonstelling te zien van het werk van de schilder H. H. Kamerlingh Onnes, (dit tot 30 december). Kamerlingh Onnes is een onzer fijnste artiesten en een onzer merkwaardigste. Om een publiek op te wekken zijn expositie te gaan zien kan men spreken van de fijne schilder kunstige kwaliteiten van enkele bloem- stukjes. Deze zijn te vergelijken met werk van Floris Verster, welks waarde met veel zekerheid nu toch hoog geacht kan wor den. Men denke .aan de meer detailleren de Verser. Daarbij komt dan de eigenheid van dit soort werk van Kamerlingh Onnes, mogelijk groot bewonderaar van Verster, maar zeker niet diens epigoon. Het is moeilijk te zeggen waar die eigenheid in ligt. Verster gaf ook meer dan de uiterlijk heid der dingen; we kunnen niet zeggen dat Kamerlingh Onnes dieper graaft. De toon van de dialoog lussen schilder en de dingen verschilt iets bij deze figuren. Dat verschil zit hem in ieder geval in het verschil in tijd, waarin beider werk ont stond. Bij Kamerlingh Onnes is het ge sprek door meer onrust gekenmerkt. In sommige details lijkt het of hij iets moei lijker schildert dan Verster, maar uit ander werk weet ik dat dit niet altijd het geval was. Onnes' figuurtjes dat op zijn doeken doen. Moeilijk echter kunnen we hem beschul digen van teveel ironie. ONTMOET MEN dan hier voorbeelden van in het oog springende verschillende aard, er is veel waarin de benaderings wijzen zich mengen. Dat komt mede om dat deze expositie een uitgezochte is en er zoveel mogelijk naar schilderkunstige waarden werd gezocht. Alles van Kamer lingh Onnes is acceptabel. Maar vergele ken met wat hier hangt zijn de werken, die hij bij het Nederlands Kunstenaarsge nootschap exposeerde achteraf ietwat grauw te noemen. Van bedoelde voorbeel den zou dan ook „Vliegeren" net zo goed „Gezicht op Scheveningen" genoemd kun nen worden en „Duinwandeling": „Duin landschap". En waar de anekdote meer voorop nog staat werd het verhaal toch gegeven met de schilderkunst eigen mid delen. Van Kamerlingh Onnes' portretkunst ont moeten we slechts één voorbeeld, maar dan ook weer een buitengewoon goed. Ka merlingh Onnes blijkt voorts ook aquarel- list en dat zal voor vele nieuw zijn. Naar de geest maakt hij met het andere mate riaal geen andere dingen dan met de olie- verf. Een ruime hoeveelheid ceramiek van zijn hand completeert deze belangrijke ex positie. Bob Buys „Einder, waarbinnen laat en zienderogen de baar weer wieg wordt en de ritsèlvlaag der blaren weer door bloesems wordt bevlogen De laatste vraag ziet af van antwoord waar die einder daagt." DAT IS GEEN BERUSTING, geen ver sterving, geen abdicatie. Het is verwach ting, de hoopvolste die een oud, maar genendele moe en schraal geworden dich ten, een vervuld dichten, erop kan wagen. Trouw noemde ik deze gedichten. Trouw aan de voornaamheid, die de nooit ver loochende inzet was van Roland Hoists levenswerk, van meet af aan. Trouw aan de stem, die in vervoering en verzadiging, in verstilling en passie, hem verteld heeft van het „oud verhaal" van buiten de tijd en buiten de wereld het verhaal van zijn herkomst en zijn bestemming, dat hem oprichtte bij iedere val van twijfel en onvree. Hoe helder hij daar „omtrent de grens" alleen staat, getuigt dit gedicht: NET OP TIJD „Wat bracht hem overeind? Hij wees de deerniswekkenden, die dag aan dag verlamden met hun vrees, de deur, en keerde zich op slag dwars door de woonstee en ontsloot die andre deur, en net op tijd. Hij zag zich staan daar: uit doodsnood geredde drenkeling, die droop nog van zeewater en afscheid en op wanhoop bevochten hoop." C. J. E. Dinaux NAAST DIT aan Verster herinnerende werk staat dan werk van op het. eerste ge zicht. heel andere aard. Gemakshalve zou den wij dat werk van een beminnelijke naïveteit kunnen noemen wat betreft uit voering en soms ook onderwerp. Een re- produktie naar dergelijk werk zou het on voorstelbaar maken dat deze schilder met. Verster vergeleken kon worden. Men spreekt graag van naïveteit bij deze schil der en mogelijk heb ook ik dat voorheen wel gedaan, omdat de bewondering, die zijn werk oproept moeilijk verdedigd kan wor den met het vermoeden dat Kamerlingh Onnes op gewilde wijze naast het ene soort werk het andere zou zetten. Er is een een voudige verklaring voor dat verschil. Het. aan Verster herinnerende werk schilderde Kamerlingh Onnes naar de natuur en zijn naar onderwerp meer anekdotische geval letjes gewoon uit het hoofd. En dat laatste met het diepe vertrouwen in het feit, dat wanneer men oprecht zijn best doet het goede er altijd wel uitkomt. Kamerlingh Onnes is voor mij een gelovige en een ge lovige behoeft geen naïef mens te zijn. Zeker niet Kamerlingh Onnes, die blijkens veel wat hij maakte over een grote cultuur beschikt. Het is veeleer naïef van ons ple zier te hebben aan Kamerlingh Onnes; mensjes, waar wij misschien boven den ken te staan, terwijl wij zelf zo door de wereld kunnen scharrelen als Kamerlingh

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 15