toestand af te breken, hetgeen ook mede uit de besprekingen in den Gemeenteraad is gebleken dat, waar de noodzakelijkheid om deze gebouwtjes te doen verdwijnen dus zeer betwistbaar is en naar het alge meen gevoelen de welstand en het stadsschoon daar ter plaatse zou worden geschaad, het bestuur der Vereeniging „Haerlem" zich veroorlooft Uwe Excellentie te wijzen op de beteekenis dezer gebouwtjes als architectonische monumenten; dat genoemde gebouwtjes toch eene bouworde vertegen woordigen uit den aanvang der 19de eeuw, waarvan slechts weinige voorbeelden in Haarlem voorhanden zijn; dat zij door hun rustigen, typischen bouw, zoo goed van afmetingen, karakteristieke voorbeelden zijn eener bouwperiode, die weinig specimina meer oplevert; dat door hun verdwijnen een noodwendige schakel in de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst hier ter plaatse zou gemist worden dat zij door hunne plaatsing ter weerszijden der brug, aan het begin der oude stad, met het eigenaardige hek en ge noemde brug een schilderachtig geheel uitmaken, dat bij het binnentreden der stad een fraaie afsluiting vormt dat daarom genoemd bestuur het in hooge mate zou be treuren, wanneer door afbraak dit stadsgedeelte zijn eigen aardig aanzien zou verliezen dat het bestuur meent te mogen wijzen op de circulaire van 9 Januari j.l. no. 94/326, opgenomen in het Provinciaal Blad van Noord-Holland, waarbij de Gemeentebesturen her innerd worden aan de uitnoodiging om aan den Minister van Binnenlandsche Zaken kennis te geven van elke voorgenomen slooping van oude monumenten, zonder eigen oordeel over historische of artistieke beteekenis, zeer zeker ook met de bedoeling om zoo mogelijk die slooping te voorkomen dat het bestuur meent, zooals hiervoor reeds is aangegeven,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1916 | | pagina 6