JAARVERSLAG 1927.
VEREENIGING „HAERLEM".
Wanneer men twee en twintig maal de wederwaardigheden
en acta eener vereeniging op schrift heeft gesteld soms werden
de gebeurtenissen van anderhalf jaar samengevoegd en men
zet zich opnieuw tot het samenstellen van een verslag, zoo beseft
men eerst terdege: alle begin blijft moeilijk.
Men moet een aanloop nemen en dan gaat alles van zelf. De
notulen en het brievenboek, dat intusschen door het moderne
losbladige doorslagsysteem werd vervangen, verschaffen de stof.
Een verslag is als een tafelrede, die beide weer met een visch
zijn te vergelijken: een kop, een middenmoot en een staart. De
kop is het algemeene praatje, de aanloop; de vleezige middenmoot
is het wezenlijke en meest belangrijke en de staart is het vuurwerk,
wanneer het glas tot den dronk op het welzijn wordt opgeheven.
Edoch, bij het verslag zit het gif vaak in den staart, omdat dan
de klachten komen van te weinig leden, van het niet kunnen ten
uitvoer brengen van al wat men zoo gaarne wenschte, van een
berooide kas en wat dies meer zij. Gelukkig staat Haerlem er
echter niet zoo voor: onze fiscus heeft een overschot, nieuwe
ondernemingen zetten wij op touw of zijn we bezig uit te voeren
en nieuwe leden stroomen ons wel niet toe, maar de ledenlijst
vertoont toch elk jaar een grooter namental, dat nu tot 465 steeg.
Toch moeten wij nimmer voldaan zijn, omdat we dan gevaar
loopen zelfgenoegzaam en vadsig te worden, neen, we moeten
jeugdig, gespierd en krachtig blijven en, voorzoover zulks met
een oudheidkundige vereeniging niet in tegenspraak is, met onzen
tijd meegaan, en bij het ouder worden tevens jong blijven.