het Gooi gingen, want Pluvius was met ons: het
regende dat het goot, toch had niemand zich daardoor
laten afschrikken, gelukkig en verstandig, want te
Muiden aangekomen werd het weer hoe langer, hoe
mooier. De burgemeester, de Heer J. L. de Raadt,
tevens slotvoogd, wachtte aan de poort het gezel
schap, dat na een inleidend woord, in twee groepen
werd verdeeld. De bezichtiging van dit roemruchtige
slot verliep onder de zoo deskundige leiding vlot en
alle vragers om inlichtingen werden deugdelijk van
bescheid gediend. Enkelen bezichtigden de merkwaar
dige kerk nog, terwijl de overigen van het gezelschap
reeds de thee gebruikten, waarvoor door den burge
meester uitnemende maatregelen waren getroffen, zoo
dat we op tijd konden vertrekken, om klokke zes uur,
zooals het programma had aangegeven, op de Markt
terug te komen. Een bijzonder geslaagde tocht.
Twee voordrachten bracht de winter ons: een van
den emeritus-predikant S. BARTSTRA, die zich zelf
beschikbaar had gesteld om over de beteekenis der
namen Haarlem, Kennemerland e. a. te spreken.
Over de afleiding van den naam onzer moederstad
is nog altijd geen overeenstemming verkregen en het
is de vraag, of men ooit tot een allen bevredigende
oplossing zal geraken. Het geheele betoog van den spre
ker kan hier bezwaarlijk worden weergegeven, daarom
slechts een greep er uit. De spreker meent, dat men
den ouden naam moet beschouwen uit het Friesch-
namenkundige gezichtspunt, omdat vroeger de bewo
ners dezer landstreek Friezen waren, en hoewel Prof.
Huizinga zich niet kan vereenigen met de manier van
plaatsnamen vormen door combinatie van een voor
naam met um, em, heim, veronderstelt de spreker toch,
dat de naam Haarlem een verloren gegane voornaam