schappij, geen onderscheid naar kleur of gezindte;
slechts dat ééne levensideaal hield hij steeds en boven
alles voor oogen: bien faire et laisser braire.
Toch was hij een betrekkelijk zeldzame persoonlijk
heid. Hij gaf zich onbeschroomd zooals hij was en
handelde steeds in de volle overtuiging goed en recht
vaardig te hebben gehandeld; die overtuiging werd bij
hem niet van buiten af opgelegd, maar ze dreef hem
van binnen uit tot de daden die hij verrichtte, al moge
het waar zijn dat hij juist door die overtuiging vaak
tot handelingen werd gebracht die anderen afkeurden,
critiseerden of miskenden. De verzekerdheid echter
van binnen uit het goede te hebben gewild, gaf hem
de kracht tot steeds hernieuwd en zedelijk louterend
pogen.
Van Riemsdijk's goedheid was ongecompliceerd,
naief-kinderlijk vaak, maar daarom niet minder schoon.
Ze maakte hem gevoelig en ontvankelijk voor het leed
van velen. Dit leed te kunnen helpen verzachten
voelde hij als een drang die hem de zoo noodige
vreugde schonk en hem de zonnige blijheid gaf die
hem tot een levensbehoefte geworden was. Die eigen
dringende levensbehoefte ook in het hart van anderen
te wekken, was hem tot een schoon levensdoel ge
worden en zij was het die hem dreef tot de onmiddellijke
daad.
Zoo is zijn leven geweest. Zijn vruchtbare tooneel-
arbeid draagt er den stempel van. Het is één groote
directe reactie op het leven geweest, zijn leven, dat
weliswaar geen gewichtige problemen kende, geen
zware worstelingen met gedachten en levensbeschou
wingen, doch eenvoudig was, vrij en open, voor velen
soms te openhartig, primitief hier en daar en onge
dwongen als zijn heele wezen zelf, maar daarom zoo