Zulk een mensch die overal het heerlijke van de
zon en de grootheid van het leven kon genieten en
prijzen, in de gloeiende landen van het zuiden en den
spookachtigen maannacht van het Colosseum, maar
ook in de oude stille straatjes van Haarlem, in den
Hout en langs den Hertekamp, - zulk een begenadigd
mensch was Jacobus van Looy. „In zijn kop, oranje
als een dageraad, daar is het altijd zomer en in zijn
lichtende oogen, daar is het altijd zon", schreef VAN
Deyssel in 1890 over hem.
Van Looy werd den 12den September 1855 geboren
in een nu verdwenen huis aan de Zoetestraat en van
zijn vijfde jaar af opgevoed naar wel algemeen
bekend is in het Burger-Weeshuis, thans het
Frans Halsmuseum. Sinds 1907 woonde hij weer te
Haarlem, de zeventien laatste jaren in het, iets
achteruit-staande en door een hek van de straat
gescheiden huis aan den Kleinen Houtweg, dat hij
daar zelf liet bouwen in eenvoudigen ouderwetschen
trant.
Tusschen dat eerste en dat laatste verblijf in Haarlem
viel een tijdperk van studie en werken elders. Op zijn
22ste jaar werd van Looy leerling aan de Rijks
Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar
hij zeven jaar later den Prix de Rome voor de schilder
kunst verwierf. Daardoor kon hij gaan reizen in
Spanje, Marokko en Italië. Na zijn huwelijk in 1892
woonde hij van 1894 tot 1907 te Soest. In 1902 deed
hij opnieuw, vergezeld door zijne echtgenoote, een reis
naar Spanje, Tanger en Fez.
Geen uiterlijk geweldige gebeurtenissen hadden dus
deel aan zijn leven. Hij vertoefde niet op slagvelden,
zooals Goethe of Stendhal; hij beleefde geen avonturen
als Byron of d'Annunzio. Hij schreef ook geen romans