66
en derzelfder zielroerende bewegingen, volkomen over
één stemmen."
Ook nu nog zal men de bekoring erkennen, die van
het volgende gedicht, Venus en Diane, uitgaat.
Als Venus in den dageraad
Diaan beloerde in 't jagt-gewaad;
Riep zij haar toe: Zo vroeg in 't daagen,
Godin, aireede aan t vliegen, jaagen?
Gij gunt U nimmer rust of vree,
Geen dier dar op zijn legerstee
De nugtre morgenstond verbeiden;
Zo vroeg zijt ge aan het netten spreiden.
Diane bleef hier op niet stom.
Ik dool, sprak zij, door 't woud rondom;
En maak de dieren mijn gevangen,
Vermaakt met netten uit te hangen.
Maar zeg mij, dartele Godin;
Wie spreidde, o moeder van de Min,
Het net, waar in men U voorheen zag,
Toen Venus naakt, maar niet alleen, lag.
Nozeman's muziek bij het eerste vers levert een
voortreffelijk geheel op en zou een waardige plaats
innemen in een verzameling Nederlandsche liederen
uit de 18e eeuw.
Bezong Huygens het Voorhout in zijn Batava
Tempe, Haarlem's Tempe vond in Merkman zijn
zanger in een dusgenoemd gedicht van acht verzen.