mmamm
75
twijfel wijken moest". Anna lacht het denkbeeld, om de
volgende maand een dag of acht in ,,het open huis" op de
Leliegracht met Gideon door te brengen, zeer toe; „en
dat zegt veel; want het is nog nooit gebeurd dat ik manlief
alleen achterliet. Voor hem vragen we voor die dagen
belet bij Oom en Tante in Haarlem, dan blijft hij in de stad".
Een verzetje, dat voor Anna, zooals de oude Heer Enschedé
opmerkte, af en toe noodig was. Slechts één enkelen keer
heeft Anna manlief gedreigd, „dat ik Mijnheer Potgieter zou
vragen, of ik nog een beetje bij hem mogt komen logeeren".
(H.S.) 'tWas inMaart'66, toen „zijn gansche ziel onderging
in de onzalige theologie." (H.S.) Huet zat aan het „Onge
vraagd advies", dat zijn uitgever van Asperen slechts met
op den titel „voor rekening van den Schrijver" wilde uit
geven en van welke publicatie Anna vreesde, dat ook de
Enschedé's aanmerkingen zouden maken; „doch", schrijft
Huet 2 April '66 aan Potgieter (C. I, 166), indien zij het
doen, zal ik er mij met een Jantje van Leiden beleefdelijk
afmaken". Uit de 25 brieven, welke Anna in '66 aan hare
vriendin schreef, blijkt telkens, hoe deze en haar broeder
„vrienden zonder wedergade" zegt Huet de Sorgh-
vlieters overladen met hartelijke uitnoodigingen, met cadeau
tjes aan het jongetje en aan zijne Moeder, die op haar
jaardag een gordijn, een portière, kreeg met een versje,
waarvan de slotregel luidde„ze leiden een rijk en gezegend
leven met zijn drieën". Ja, zelfs tracteeren ze hen, als Huet
in September 14 dagen vacantie heeft, op een Arnhem
Kleefsch uitstapje. „En dat voor mij, die nooit in Utrecht
was geweest, niets van Gelderland had gezien en sints
mijn 15e jaar niet weer te Scheveningen kwam". (2 October
'66. H.S.). Anna is goed van aannemen: wanneer haar
man, die in Mei van 't vorig jaar pas van Potgieters „koste
lijke reispenningen" naar Dantefeesten in Florence had
geprofiteerd, zijn waarden vriend, 19 Sept. '66, bekent,
„dat hij met te verzoeken (zijn) aandeel te mogen dragen
in de kosten van bedoeld uitstapje, te laat bespeurd heeft,
verder te willen springen, dan mijn stok reikte en
dat ik nog leeren moet Uwe vriendelijkheden te onzen
aanzien eenvoudig te nemen voor hetgeen gij daarmee
bedoelt", dan laat hij de beschouwing van Anna volgen,
„die beter en hartelijker is dan de mijne: „Konvenieerde
6