81 beide schetsjes van feuilletons en waarvoor hij zich voor het vervolg zeer aanbevolen houdt 24 uren in de week voor Hollandsche litteratuur aan het Gymnasium hebben hem niet aangelokt". (H.S.). Met de courant was het begin niet gemakkelijk. Reeds vóór zijne komst in Indië was het ruchtbaar geworden, dat hem het conser vatieve Ministerie met een vrijen overtocht begunstigd had voor een geheime opdracht. Dit wekte veel beroering in de liberale pers. Huet bewaarde lang een zwijgende houding, om zich in zijne nieuwe positie in te werken. Anna merkte wel, dat er iets haperde: den 21 Augustus '68 (H.S.) verklaart zij Sophie: ,,dat men ons hier waarlijk niet met vrede laat. De ultra-liberalen, die zich eenvoudig in Huets politieke beginselen hebben vergist, beschuldigen hem nu van allerlei gemeene stukken. Wat kennen ze hem weinigl Tot eigenzinnigheden misschien nog wel, maar tot laag hartigheden was hij nooit in staat. Intusschen spijt het ons geenszins, dat wij in de liberale kringen niet zullen worden opgenomen, er heerscht daar een zoogenaamd vrije, doch naar onze bescheiden meening vrij ruime en onbehage lijke toon, wij voelen ons daarbij volstrekt niet op ons gemak". Anna kan in dezen brief, als ze van „Mijnheer Potgieter" zijn „Op Sorghvliet" l) ontvangen en gelezen heeft (met de aandoenlijke vraag: „W^aar zijn ze thans?" en met het hoopvolle slot: „Ons afscheid dorst met weder zien zich vleyenl") aan „allerliefste Sophie" niet verkrop pen „een sterk heimwee naar de Leliegracht, naar die Idassieke ingerigte Amsterdamsche woning, waar ik om strijd met Gideon zoo dikwerf als een bedorven kind behandeld werd „Op Sorghvliet" lezende, zie ik ons buiten zoo duidelijk voor mij, alsof ik er in een hoekje zat Met al het moois hier, ons eigen lief Hollandsch kringetje hebben we niet terug; doch waar vindt men dat ook weerom? Over een jaar of wat willen we hopen (H.S.). Tegelijk met dezen brief ging er een van haar man aan Potgieter, waarin deze regels: „met één ding moet gij mij geluk wenschen: mijn huiselijk leven is hersteld. Avond aan avond zit mijne vrouw tegenover mij in het kleine Potgieter, Verspreide en Nagelaten Werken, 1828'74II, 368377. (Haarlem, 1882).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 109