84 met dat geliefde handschrift op het adres; ik geloof haast niet, dat er één persoon op Java gevonden wordt, die een zoo getrouw correspondent bezit als wij". ,,Gij, slechte schrijfster, zijt van minder allooi" staat er een maand later, 21 Maart, zoodat ik er tusschenbeiden aan twijfel, of mijne ontelbare brieven ('t waren er al 5 in '69) wel ooit teregt komen". (H.S.) Met die hoog gewaardeerde lectuur is Anna in gedachten of in droom op Sorghvliet en vergeet dan „den storm, die het eerste jaar hier over ons is heengegaan, zooals nog nooit te voren. Ik dwaal er zoo dikwijls rond; het is, alsof ik er dan ben; ik heb dat plekje zoo lief nog in mijn hart". (23 April. H.S.) In Juni wanneer ze één jaar pas in Indië is, heet het: „een jaar of 3, 4 zullen we hier nog wel blijven moeten; wat zal het aardig zijn, elkander weer te zien. "(H.S.) De correspondenties en de prettige omgang met de familie de Tréville (reeds 17 jaar in Indië), waarvan man en vrouw in politieke zaken net denken als Huet, maken veel goed, vooral wanneer in den zomer haar man 5 weken van huis is, om voor zijne courant zich nader te oriënteeren op Oost- en Midden Java. Wat zijn vriend Naber (B. 45) „een vliegreisje" noemt. In zijne afwezigheid zijn de Handels bladen (Oud- en Nieuw Bataviaansch) van Lion en Keuche- nius „druk bezig allerlei douceurs aan Huets adres te debiteeren en die mij trouw te huis te zenden. Ik trek me er niets van aan; ze kunnen hem toch niet aan". (H.S. 23 Juli '69). En de 9-jarige Gi, „een aardig schepseltje", vermaakt Moeder bij die plagerijen, waarvan deze Sophie vertelt (7 Juli 69): „Verleden week kwam hij me vragen: Moesje, heb je ook een touwtje?" „Neen kind, maar wat wou je er mee doen?" „Moesje ik moet de drukpers (hij had een kleintje uit Bloemendaal) aan band leggen; die Lion en Keuchenius tegen Vader, - dat begint me te vervelenl" Sints ligt de drukpers met het koperen bandje aan den muur vast". Anna voegt er nog een staaltje van Gideons vroeg-wijs-zijn bij: „Toen we Donderdag Huet naar de boot brachten, riep de guit bij het weggaan: „Vaar wel, gelauwerd hoofd, gelukkiglijk door zee!" Mijnheer Potgieter weet, dat dit een regel is uit een gedichtje van Vondel aan Reaal". (H.S.). Even graag vertelt Anna aan Sophie van de brieven, die ze om de 3 dagen krijgt van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 112