85 Huet ter opfleuring, al zijn ze niet altijd vroolijk. Immers na 8 dagen van huis klaagt hij al (A. I, 20): ,,'t is niet goed, dat de mensch alleen zij. Er ontbreekt in deze wereld altijd iets aan. Maar wat pruttel ik? Niet ik, maar gij hebt reden van klagen: Houd U toch goed, bid ik U en voel U niet te eenzaam. Ik ben het naauwelijks waard. Helaas 1 ik moest U niet tot zulk een ballingschap en zulk een kluizenaarsleven veroordeeld hebben, als waarin gij na 10 jaren huwelijks thans zucht". Ter opbeuring zorgt Anna geregeld voor lieve brieven aan hem; maar 8 dagen na den vorigen brief pruttelt hij opnieuw: „nu bekommert het mij en verdriet het mij, U en mij zeiven genoodzaakt te zien, van juist in die eene plaats (Batavia hij roemt vooral Samarang en nog meer Soerabaja) verblijf te houden, waar we het onaangenaam vinden. Doch helaas! dat kan niet anders." (A. I, 209). Maar Anna weet te goed, dat al dit pruttelen slechts weduwnaarspijn is; niets anders dan verlangen naar huis. ,,Ik schreef je laatst, lieve Sophie, dat Huets brieven vol zijn over mooie en lieve vrouwen, die hij ziet. Nu weer! Hij is altijd geweest l'enfant chéri des dames. Toch begint hij heusch een beetje te verlangen naar vrouw en kind; hij schrijft, dat hij is als een goed gedresseerde duif; dat hij altijd in gedachten weer heen- zwerft naar zijn eigen til. 'tZal goed zijn, wanneer hij er weer in is; het oude, trouwe doffertje." (H.S. 14 Aug.'69). Als hij eenige dagen later terug is, blozend van gezondheid juicht Anna: het tochtje heeft hem onbegrijpelijk veel goed gedaan. Maar -slechts één keer op reis had hij zoo'n diner als bij U, Sophie! Gij ziet dus Uwe klassieke maaltijden bijna als onbereikbare idealen beschouwd!" (17 Aug. '69 H.S.). Anna zal zich het wel niet te zeer aangetrokken hebben, als manlief, wien werken een lust en behoefte is, even vóór zijn terugkomst zuchtte,,dat ik dan weer aan het werken, werken, werken zal moeten gaan, verveelt mij danig. O, o, o! hoe gaarne vloog ik met U beiden naar Europa terug en verschool mij met U op een zonnig en bloeijend plekje! doch er staat geschreven: In het zweet uws aanschijns En dan oordeelen de menschen nog zoo hard over mij, die niets liever zou verlangen dan een stille, eervolle broodwinning". (A. I, 223). Anna moest daarbij zeker denken, hoe de ongedurige, wispelturige, die

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 113