na één jaar reeds vindt, ,,dat we hier in Indië geen blij vende woonstede hebben" (A. I, 206), zijn ruim beloonden arbeid aan de O.H. Cour., - waarbij zij ,,zijn positie onmogelijk geworden heette" (H.S. 20 Oct. '69). zoo spoedig verwenschte en opgaf, en wien „hoewel ons Hooger Onderwijs zóo gebrekkig ingerigt is en de geheele machine zóó slecht werkt, dat ik het voor niemand een buitenkansje vind, om er machinist of stoker bij te zijn, nogtans een professoraat als het Groningsche begeerlijk voorkwam als broodwinning, niet het minst met het oog op de jaarlijksche vacantie". (C. I, 65). Half November '69 gaat haar man andermaal op de boot, nu voor 12 dagen, waarover Gi zich boos uitliet: „jij met je malle suiker regeling tot tweemaal!" (H.S.). Anna vreest, dat manlief niet veel plezier zal hebben, al heeft hij haar verzekerd, „dat niemand op de eerste reis onbeleefd tegen hem is geweest"; doch vervolgt ze tot Sophie, „tot een man van gewicht maakt het hem zeker; het duurt niet lang, of hij zet de gansche kolonie naar zijn hand. Meer en meer merk ik, dat men verbaasd is over zijne groote gaven en talenten. Het is een zonderlinge man; zoo gehaat en uitgescholden bij het publiek en die een zoo groote liefde weet op te wekken bij zijn vrouw, zijn kind en ik durf zeggen bij zijn vrienden ook; nietwaar Sophie?" (Kramat, 16 Nov. 69. H.S.). Vrienden kreeg Huet in Indië zeer weinig; hij sloot zich niet gemakkelijk aan en had het, nu de Java- Bode de misère te boven was en sinds begin '70 allen dag verscheen, bovendien veel te druk; „hij kan geen avond missen", schrijft Anna (22 Maart '70) (H.S.) aan Sophie; „van half 10 tot half 5 in de stad en 's avonds van 8 tot middernacht aan het werk. Dagelijks neemt zijn gezag en invloed toe, en meer en meer wordt de Java-Bode het levend brood van de Hollanders hier te lande. Het is ver wonderlijk, met hoeveel penetratie hij de zaken lang vooruit heeft voorzien (H.S.) - Het gaat met de courant zoo fortuinlijk, dat in Juli '71 Huets salaris verdubbeld zal worden. Anna, die de ambtenaarskring met zekere airs, om gebrek aan opvoeding en beschaving te maskeeren, niet aantrekt, vindt als steeds met man en kind haar heil in eigen huis en tuin, waar ze „als Gi veel van Amsterdam en de Leliegracht droomt. Ik zou zoo graag Mijnheer Potgieter

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 114