92
leven zijn Gij, wier bestaan zonder het zijne niet denkbaar
is zie eenigen troost en moed in Uwe herinneringen
te vinden. Wat hebt ge hem gelukkig gemaakt 1 WHk
een eer voor U, zulk een man tot een dagelijksch lief en
opbeurend gezelschap geweest te zijn; hem een intérieur
gemaakt te hebben, zooals het zijne was Naar Holland
gaan was voor ons naar Mijnheer Potgieter gaan; het
was komen als bij een vader te huis, en zulk een vader.
O, Uw broeder besloeg zulk een groote plaats in mijn
leven, Sophie iets, waarop ik, ik mag wel zeggen
dagelijks, met blijdschap uitzag, was het oogenblik, waarop
ik Gideon bij Mijnheer Potgieter brengen en dien van mijn
jongens ontwikkeling zou doen genieten. Wat zou hij het
hart aan hem hebben opgehaald] Want, zonderling, in
den geest is Gi nog bijna meer aan Mijnheer Potgieter
dan aan zijn vader verwant. En ik durf zeggen, dat ik mij
in zijne ontwikkeling verheugde even goed ter wille van
zijn vader als van zijn vriend Zijn heengaan werpt
een floers op de toekomst van mij. En van U dan? Waar
gij blijven zult? Bij wien zal Huet zich moeten aan
sluiten in Nederland? Er is niemand, niemand voor hem.
En hij had zich zulke illusies gemaakt van zamenwerking
met hem. O, onherstelbaar verlies 1 Hij deed of schreef
niets, of het was, wat of Potje" er van denken of van
zeggen zou. En er kwam nooit een mail, of de algemeene
vraag was: ,,is er een brief uit Amsterdam?" 'Wat heeft
hij trouw geschreven die zeven jaren lang! Zoo lang ik
getrouwd ben geweest, heb ik hem gekend; ik kan mij mijn
huwelijk zonder hem niet voorstellen. En diezelfde geluk
kigste jaren m'ynó levens zijn, dit weet ik, ook de besten
van het Uwe geweest. Laat ons leven in die heilige herinne
ring Na dezen innig liefdevollen brief van 8 bladzijden
volgt zes dagen later een bijna even lange: „ach Sophie,
Uws broeders heengaan heeft de eenige bekoring, welke
Holland voor ons had, weggenomen en we zouden lust hebben
er niet weer heen te gaan. Zeg het aan niemand; doch het
is zoo. Wde zal Huet met ware hartelijkheid tegemoet komen,
buiten die eenige, die alles vergoedde en die het niet meer
doen kan. Toch zouden wij zoo gaarne met U zamen zijn".
(H.S.). In vertrouwen deelt Anna dan mede, dat Huet aan
een zeer gefortuneerden tabakslord, den heer Birnie, „aan