wanneer men ze eenmaal verloren heeft, men nooit ge
meenzaam wordt". En blijde juicht Anna de stelling uit
genoemde brieven toe: ,,geen wreedaardiger spel dan de
jeugd te berooven van haar bijbelsche wonderwereld;
geen dwazer streven, dan zich toe te leggen op de vorming
eener schare van knikkerende wijsgeertjes en touwtje-
springende vrijdenksters. Intusschen vervolgt ze heeft
de Heer Huet niet weinig bijgedragen, om Nederland
met zulke wijsgeertjes en zulke vrijdenkstertjes te helpen
bevolken en overbevolken Wij houden het ervoor,
dat hij als dienaar der kerk zich niet afvroeg, wat hij zeggen
mogt of zwijgen moest, en te veel aan zich zelven en te
weinig aan de Christelijke gemeente gedacht heeft." (G.
1880, II, 431/2). Naast enkele bladzijden met dergelijke
welmeenende opmerkingen zijn er in „Een schrijversleven"
vele, waarop het louter loven en prijzen is van den critischen
en aesthetischen arbeid van Huet. En treffend is de voor
laatste alinea van meergenoemd Gidsartikel: „De plaats
in ,,Het Land van Rubens", welke ons het meest aan den
schrijver zelven en zijne werken heeft doen denken, is die,
waar hij van Van Dijck zegt: ,,dat de kennis zijner feilen
slechts dient, om van zijne deugden des te levendiger te
doen genieten, en bij een groot en nuttig burger is die in
een wereld, als de onze, den algemeenen smaak helpt vormen,
het schoone leert opmerken, het leelijke op een afstand
houden." Hier getuigt de vrouw, die haren man op de
handen draagt. - Dat Anna's rustige, gemoedelijke en
fijngevoelige aard zijn weldadigen invloed op den duur
niet miste op hem, die als verstandsmensch steeds liefst zijn
scherpen critischen geest en zijn speelsch vernuft aan het
woord liet, en rusteloos en eigenzinnig niet zelden aan
het overijlen en overdrijven" sloeg, blijkt hieruit, dat
hij met instemming het „Schrijversleven" zag samenstellen,
ja zich verkneukelde, toen het in de Gids was verschenen,
hetgeen in bovenaangehaalde zinnen voldoende uitkomt.
Zijn verteederd gemoed had de belangstellende lezer reeds
eerder gevoeld in de „Persoonlijke Herinneringen aan
Potgieter", den hoogvereerden vriend van Anna en later
zou hij bij vergelijking van de eerste uitgave der Critieken
uit de Gids en de Java-Bode in boekvorm (Haarlem, 1868,
'74, '76) en van den herdruk van deze (Litterarische Fanta-