bemoeilijken. Of Anna het wist of niet, dat Huet als student met beperkte middelen (zijn vader, administrateur van 's Rijks schatkist in Z. Holland, stierf 30 Jan. 1847 en liet zijn vrouw 10 kinderen na) te luchthartig en los met geld had omgegaan, zonder zich in het minst te bekommeren, wat „men" er van mocht denken en zeggen (A. II. 367), waardoor de jonge predikant nog steeds in schulden stak en met zijn tractement a 2000.niet rond kwam[want van hem gold, wat hij van zijn 20 jarige zuster Maria ,,met honderd deugden" overigens bij hare verloving (1853) met zijn vriend, dr. J. C. v. Deventer, aan dezen ter félicitatie schreef: ,,Zij zou beter twintig dan twee duizend verteren kunnen" (A. I, 37)]; of Anna het wist of niet, in ieder geval zij begreep uit den eersten brief, dien ze in Chaumout kreeg, hoe slecht Coen er financieel voor stond, en hoe blij hij was, dat zijn oudere, ongetrouwde broer Daniël, notaris te Soerabaja hem bijsprong1). Van genoemden brief luidt het slot: II a l'obligeance de m'en- voyer depuis Soerabaja une lettre de change du montant de 500. Cinq cent florins 1 cela va me remettre a flot pour un bon bout de temps. Malheureusement il y a tant de choses a payer et a mortir, intéréts et capitals, qu'avant le 15 juillet a ce que je presume, mes cinq cents florins auront fait la route de toute chair. (A. I, 50). Toch kan de zoekende zijne trouwplannen niet uit het hoofd zetten. Anna voelt terdege, dat hij daardoor tot zich bekrimpen wordt gedwongen. In zijn voorlaatsten brief naar Chaumont schrijft hij,,Je réfléchis par moments et sérieusement au projet de cohabition avec mon oncle, Evenmin als op de dubbeltjes was de jonge dominéé gewend, altijd op zijne woorden te letten. Waarschijnlijk kwam het Anna in haar verlovingstijd ter oore, dat haar aanstaande op een gastmaal in 1858, door Burgemeester P. M. Tutein Nolthenius de geestelijkheid aangeboden, en waar Mons. de Bisschop van Haarlem op de eereplaats zat, bij het dessert ,,een voor de Katholieken min of meer kwetsende tafelrede" had gehouden, zoodat de gastheer, ,,door zijne collega's-kamerleden Jupijn geheeten", hem den volgenden dag in de burgemeesterkamer „magistraal doorhaalde". (K. II, 22e stuk, 906). Na jarenlange ondervinding getuigde Anna als C. Hasselaar (G. 1880, II, 432), dat haar man als dienaar der kerk zich niet afvroeg, „wat hij zeggen mogt en zwijgen moest". Leed hij als schrijver van brieven (zelfs aan Potgieter) en critieken in de Gids en in zijne dagbladen niet meer dan eens aan hetzelfde euvel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 90