en met Potgieters zuster Sophie. Anna zag de familie des zomers op Zondag gaarne op „Bellevue" en „Sorghvliet", en ging des winters dolgraag met man en kind op bezoek in de gastvrije woning op de Leliegracht. „Deli" noemt ze den omgang met „Mijnheer" Potgieter (zóó blijft ze uit eerbied den 18 jaar ouderen en trouwen vriend van haar man steeds noemen) en met „lieve Sophie", met wie ze sinds 1864 uit Haarlem en Bloemendaal, later uit Indië en uit Parijs geregeld correspondentie voert. Hare brieven aan de familie Potgieter, in den beginne meerendeels op blauw papier met witte enveloppes, door Sophie bij haar overlijden (1898) in bewaring gegeven tot 1925 aan de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam, zijn in uittreksels door dr. J. Berg gepubliceerd in de Nieuwe Gids van 1926/"27. Van deze collectie (H.S.) is de eerste van de 155, gedateerd Haarlem, Aug. '61, gericht aan Mijnheer Potgieter en luidt: „Waarde Heer, Mijn man heeft me verlof gegeven een boodschapje voor hem bij U te doen, U n.l. te verzoeken, hem een plaatsje af te staan voor éen of l1/2 vel in het Septembern0. van de Gids voor een stukje over Thomas a Kempis, dat hij bezig is te schrij ven. Met vreugde grijp ik deze gelegenheid aan, om U en de lieve Mevrouw Potgieter nogmaals uit ons beider naam hartelijk dank te zeggen voor het onvergetelijk aangenaam dagje, dat wij voor een paar weken met U mogten door brengen. Groet van mij ook de dames P." Op dezen brief volgt 21 Nov. '62 (H.S.) een aan Mevrouw Potgieter meldende, dat „we samen a.s. Zondag 10 uur met een vigilante naar Amsterdam wenschen te komen 121/2 uur) en ook zoo teruggaan, daar de laatste trein te vroeg gaat. Dit is wellicht in Uw oog een eenigszins ongepast streven van ons, om zooveel mogelijk in Uw bijzijn door te brengen en zal U overtuigen, dat al werd ons plannetje lang verschoven, wij er daarom niet minder mee ingenomen waren. Immers wij pogen van Uw lief gezelschap te krijgen, al wat we kunnen". De derde brief, 6 Maart '64, (H.S.) is opnieuw aan „Mijn ridderlijke en hooggeachte vriend, Gij, die de hoffe lijkheid in persoon zijt, zult niet onnatuurlijk vinden, dat ik behoefte gevoel, U zeiven dank te zeggen voor het onwaardeerbaar geschenk, in waarde nog verhoogd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 98