71 door de kostelijke woorden van Uw eigen hand, die het vergezellen mij dezer dagen Uwentwege geworden. Hoe zeer ik mij vereerd gevoel, dat de eerbiedige vriend schap, die ik het waag voor U te koesteren, door U niet wordt versmaad, ben ik buiten staat te zeggen. Evenwel hoop ik Uw boekje nevens dat van den lieven Génestet, van wiens hand ik eenmaal een dergelijk geschenk ontving, als heilige relieken, rein en ongeschonden, in de hand van mijn zoon te zien overgaan Ook hiervoor dank, dat het ons vergund werd, laatst ons lief kind in Uw klassieke woning binnen te leiden, eene vrijheid, die door beide zijne ouders op den hoogsten prijs wordt gesteld Hoog achtend Uw zeer toegenegen Anna". In de 6 brieven, in '64 aan Sophie gezonden, soms met bloemen uit eigen tuin, die reeds zoo lang naar U hebben uitgezien", staat weinig belangrijks; alleen in dien van 17 October spreekt Anna hare blijdschap uit, dat manlief door den invloed van Potgieter bekeerd is tot bewondering van diens oude vriendin, Mevr. Bosboom-Toussaint. ,,Het lieve schepsel zal hare eigen oogen ('t stuk van Huet in de Gids lezende) niet geloven. Misschien inviteert zij ons nog wel te zamen dezen winter. Welk een triomf zou dit wezen! Gij kunt niet geloven, hoeveel plezier wij er zamen in hebben". (H. S.) Anna heeft het na haar „Geschiedenis van een hapje brood", uit het Fransch van JeanMacé, (Haarlem, 1862) druk met het vertalen van Nightingale's „Over ziekenverpleging" (Haarlem 1863)maar ook haar kleine Gi, die pas op zijn 3e jaar is begonnen te loopen, daar hij aan een aangeboren heup ontwrichting lijdt, vraagt van moeder veel zorg en tijd. Dat de ouders over het jongetje „in de treurigheid" zijn, zooals Huet aan Potgieter schrijft, 9 April '63 (C. I, 24/5), daarvan zegt Anna in hare brieven geen woord, maar zeker alles bij hare bezoeken op de Leliegracht. „Mijne vrouw beschul digt mij, dat ik haar niet weet te troosten, doch ik ben daartoe niet in staat. Ik kan wel met inspanning van mijne beste krachten niet toornig worden om deze teleurstelling en gelijkmatig blijven doch vrede hebben met de wan klanken van het leven, dit kan ik niet, en wat erger is, ik gevoel geen roeping om mij er in te oefenen". Potgieter, die het jongsken „de lieve kleine handen" met Sinterklaas „naar soli ede blokken" doet grijpen, zegt er in den bege-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1935 | | pagina 99