66
1798 nabij kwam. Haarlem lag nu in het departement
van de Zuiderzee, dat ongeveer de tegenwoordige
provinciën Noord-Holland en Utrecht omvatte, en het
was wel haast vanzelf sprekend, dat Amsterdam, de
j. tad van het Keizerrijk, ook de hoofdstad
van dit groote gewest werd.
Hoe nu echter, toen op het eind van 1813 het
vreemde juk werd afgeworpen en Oranje weer inge
haald Hoe zou de indeeling van het nieuwe koninkrijk
zijn en zou Haarlem daarbij wederom zetel van het
provinciale bestuur worden?
Het begin van het jaar 1814 staat in het teeken
van de ontwerping van de wet, die den grondslag van
den herboren staat moest vormen, de grondwet. Eind
1813 had de Souvereine vorst de commissie daartoe
benoemd, waarin alle gewesten vertegenwoordigd wa
ren en waarvan G. K. van Hogendorp, wiens „schets"
als leidraad zou strekken, de leiding had. Het was
tot één der leden van deze commissie, H. W. baron
van Aylva, dat de president-burgemeester van Haar
lem, David Hoeufft, op 13 Febr. 1814 een schrijven
richtte, waarin hij, met een beroep op zijn betrek
kingen tot deze stad, hem verzocht, zijn invloed daartoe
te willen aanwenden, dat deze „zoo zeer verarmde
geruïneerde stad eenigszins zou kunnen opluiken, en
wel door te willen bewerken, dat in de constitutie
werd bepaald, dat de departementale administratie,
onder welke benaming dan ook, te Haarlem haar zetel
mocht vestigen, als weleer ten tijde van het landdrost
schap van Amstelland, waarvan het lokaal, aan den
lande toebehoorende, nog aanwezig en slechts door
den huisbewaarder bewoond was. „Het gemis van
„dien zetel is voor de stad van Amsterdam een niets;
„die stad zal daarenboven, door de gelukkige ommekeer