68
van Aylva bij Z. K. H. aangewend, „ten eynde
„Haarlem, bij de organisatie van dit gouvernement
„zig wel te willen herinneren, als eene der plaatsen,
„welke in de laatste ongelukkige jaaren niet het
„minste geleden had" en de Staatscourant van 9 April
1814 bracht het op 6 April genomen koninklijk besluit
van de benoeming van den heer A. W. N. van Tets
van Goudriaan tot gouverneur van het Noordelijk
gedeelte van Holland, met bepaling van Haarlem als
zijn residentie.De grenzen van dit Noord-Holland zouden
die van het voormalige departement Amstelland zijn, als
blijkt uit het Koninklijk besluit van 20 April 1814, art. 4.
Geen wonder, dat men zich nu ook beijverde, om
den nieuwen gouverneur behoorlijk en naar zijn wen-
schen te ontvangen. Op 5 April bezichtigde hij, bij
een onofficieel bezoek aan Haarlem, het lokaal in
de Jansstraat en merkte op, dat daaraan eenige repa-
ratiën noodig waren, alsmede eenige kosten aan meubi
leering te besteden. Hoewel men niet wist, of het
zijn bedoeling was, dat niet het rijk, maar de stad dit
moest bekostigen, werd maar op het laatste gerekend.
Bij zijn receptie op 18 April bood de commissie uit
het gemeentebestuur den Gouverneur ook een bank
in de Groote kerk aan. Toch klinkt het, vergeleken
met de vreugde van 1807, wat koel, als het provisionaal
stadsbestuur, op zijn officieele kennisgeving van de
aanvaarding van zijn taak, besluit, bij eerste gelegen
heid complimenten ter verwelkoming te zullen gaan
afsteken. Wellicht is de zinsnede, dat hij hoopte op
bijstand van iedere stad en gemeente, en vooral van
„het magtige Amsterdam, welks herstel en luister
„evenzeer het toppunt mijner wenschen, als derselver
„bevordering eene mijner eerste pligten zal uitmaken",
niet in goede aarde gevallen.