70
den sleutel van de keuken, met uitdrukkelijk verbod,
daar iets uit te dragen, weg te geven of te verkoopen
op straffe van correctie doer de vaeders". Na 12 jaar
dienst werd hij ontslagen „van de ommeganck in de
„stede mitter bel", doch mocht zijn kamertje blijven
behouden.
Een heel eigenaardige gast was zekere Jan Willem
van Schallycwyc, die in 1506 vier vleeschdagen per
week in het gasthuis kwam eten en drinken gelijk
andere proveniers. Als hij één van die dagen ver
zuimde, mocht hij het op een anderen vleeschdag
inhalen. Hij moest wonen in de kamer aan het watervat
en kreeg „een bed mit sijn lynnen, een kanne uut
„te drincken en een stoel op te sytten". Als hij echter
naar Heemstede wilde gaan, zou de moeder hem een
stuk vleesch meegeven. Werd hij evenwel ziek of
kon hij niet meer gaan, dan moest hij in het Bernar-
dienenklooster te Heemstede blijven, „alsoe hi daer
„gheprovent is".
Sommige arme bedeelden hadden tot taak ten bate
van het gasthuis de aalmoezen te ontvangen voor de
St. Gangolfskerk. Jan die Hey „sel die offerhande
beware(n) voir sinte Gancgolf, alsoo lange als by
„dat doen mach". Kerstijn RuTGHERsdr., die in 1472
is aangenomen en 33 Rijnsgulden heeft gegeven,
benevens al haar „tyller haef", heeft tevens beloofd
„in dat ouwe gasthuus te sitten voir sinte Gangolf
„om die offerhande dair te ontfangen". Ariaen
Ariaens is in 1476 aangenomen op gelijke voorwaarde,
terwijl hij tevens zijn aanspraak op een rente van
1 Rijnsgulden op een huis in de Koningstraat ten laste
van het gasthuis moet laten vallen. Daarentegen zullen
de gasthuismeesters „zijn parsoen houden in „rake
en(de) in dake en(de) in cledinghe als betamelic is".