73 een historie noemt, „die bequaem is ons de lever wat „te verschudden en den geest te vermaaken" heeft, in zijn aanteekeningx) daarover ook den kwijtbrief vermeld, dien Evert Simonsz, supprior van het convent der Regulieren buiten Amsterdam, gaf voor den afkoop van hetgeen de gasthuismeesters hem schuldig waren aan de ten bate van het gasthuis verkochte kleinoodiën van zijn broeder heer Willem Simonsz. Andere welgestelden onder de proveniers zijn Wil lem Pietersz. en Baretgen, zijn vrouw, die boven in het gasthuis wonen, niet behoeven te eten bij de onder-provenaars in de „koken", maar het eten op hun kamer krijgen. Zij mogen ook een dienstmaagd houden, die ze zelf drie jaar lang moeten betalen; het gasthuis heeft haar echter in den kost en zal na drie jaar 3 Rijnsgulden 's jaars voor haar geven. Zij mogen ook hun eigen huisraad gebruiken en zullen turf in hun kamer hebben. Bij hun inkomst in 1510 brengen zij twee huizen aanna hun dood zullen al hun goederen, kleinoodiën, zilverwerk, juweelen, dekens, enz. voor het gasthuis zijn, evenals een „custing", die Willem gedurende zijn leven wel aantasten en verteeren, maar niet weggeven mag. Nog meer in de melk te brokken heeft de provenier ster, van wie het volgende vermeld staat: „Int jaer ons he(re)n MCCCC en(de) XCV opten vierden „dach van Augusto doe name(n) die gasthuusmeesters „an Maritgen Robijns tot ene provennaerster bove(n) „int gasthuys. En(de) hebben hoer geloeft te gheve(n) „eten en(de) dryncken, vier en(de) licht en(de) een „kamer in te wone(n), alsoe langhe als sy leve(n) Beschrijving van het St. Elisabeths gasthuis door P. Langendijk. (Ge meente-archief, Inv. II, nr. 1479a).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1937 | | pagina 105