,,wi op onse soller hadden, onttryn aire heiligen,
,,en(de) daer was an tarn mit dat meel IX huyt.
,,Ende noch hebben ghecoft IIII huyt tarn van Jan
„Goessen. Ende noch een last van een man van
„Dordrecht, die sac van XVIII st.". Het graan
werd blijkbaar per schip in de Oude Gracht tot vóór
het gasthuis gebracht, als blijkt uit deze aanteekening
van 1534 betreffende hetgeen men den stadskoren-
meters toestopt, opdat zij voordeelig zullen meten:
„Die koornmeters van dese stede sijn gewoonlick
„jaarlix te hebben van tgasthuys op coppertgensdach
(d. i. Koppermaandag, de Maandag na Driekoningen),
„om dat best te doen an die coorncopers int opdoen
„van tkoorn, als die knecht comt ant scip voir dat
„gasthuys schuur, te hebben XII st.". Jan van Ber-
C ken rode had c. 1500 den armen van het gasthuis nog
begiftigd met twee koeien, „die sullen staen op dat
„inneste stal en(de) dese voers. koyen sullen die gast-
„huysmeesters houden also langhe, als dat gasthuys
„staet, om de(n) armen daer af te leve(n)". Met de
uitbreiding van het gesticht koopt men echter nog
verscheidene beesten aan. Het slachten is later ook
niet meer het werk van den koster, doch men houdt
dan een eigen slager, „die de beesten en(de) verkynen
„van tgasthuys slaet".
Hoe zagen deze oude gasthuizen er uit? Van de
St. Gangolfskerk met het Oude gasthuis bestaat een
afbeelding in Van Oosten de Bruyn's De stad Haar
lem en haare geschiedenissen (bl. 79), zijnde een koper
gravure van H. Spilman uit 1764 naar de kaart van
Haarlem van Thomas Thomasz. van 1578. De graveur
heeft daarbij echter rijkelijk zijn fantasie aan het
werk gelaten, want in 1578 was het gasthuis al ver
brand en komt op de bewuste kaart dan ook slechts