GUILLIAM BALTHAZAR CROMMELIN
(15 Maart 1862—1 Maart 1937)
Er zijn menschen, die vele gaven van hart en eruditie
bezittend een toeleg schijnen te hebben om zich nu en
dan aan hun medemenschen minder aangenaam voor
te doen.
Tot dezulken zou ik onzen oud-stadgenoot G. B.
Crommelin willen rekenen. Hij kon met een zeker
genoegen van voldaanheid zeggen: ,,ik ben een onhebbe
lijke kerel; ge moet mij maar nemen voor wat ik ben".
Maar wanneer men hen wat leert kennen, dan
bemerkt men hen juist genomen te hebben voor wat
ze niet zijn, en men krijgt den indruk, dat zij af en
toe dien schijn van „onhebbelijkheid" aannemen om
daarachter hun ware wezen te verbergen.
Vele oudere stadgenooten zullen na een opgedane
ervaring zijnerzijds wel eens een ontstemming tegen hem
hebben voelen opkomen; doch zij, die het voorrecht
hadden wat nader met hem in verbinding te geraken,
zagen al spoedig, dat achter die niet altijd wèl-aan-
doende uitingen een hartelijke, zeer gevoelige ziel zich
verborg.
Sedert 1899 was Crommelin de man van „Konin
ginnedag" en van „Bach". Van eerstgenoemde vereeni-
ging was hij toen medeoprichter en tot 1911 haar
voorzitter; zijn verdiensten werden ter gelegenheid van
een Koninklijk bezoek van hooger hand met een onder
scheiding beloond. In laatstgenoemde volgde hij in