In dien tijd was men er blijkbaar op gesteld, dat alle pastoors
door een conterfeitsel bij bet nageslacht bekend werden.
Onze kunstenaar was genoodzaakt zijn toevlucht te nemen
tot de teekening van C. VlSSCHER.
Dat Jan de Bray's kunnen in een werk als het hierboven
besproken schilderstuk zich nog niet ten volle had ontplooid,
ziet men aan het portret van een dame en dat van een
heer uit 1668 Dit soort van compositie is ons reeds
bekend uit vroegere voorbeelden van zittende figuren,
als kniestuk weergegeven. Deze keer rust één hand op de
stoelleuning, terwijl de andere hand het gebedenboek vast
houdt, een gebaar, dat net zoo bij Frans Hals voorkomt 2).
Opmerkelijk is de eenvoud der opvatting in deze portretten
De afgebeelde personen zijn volkomen in rust en blikken
den beschouwer aan. Hun kleeding vertoont een groote
bescheidenheid, ze dragen zwarte gewaden met gladde,
witte kragen. Bij de vrouw is de kraag met een zwarte
strik toegeknoopt. De hoofdbedekking is een zwarte, nauw
het hoofd omsluitende kap, waaronder maar weinig haar
te voorschijn komt. De détailbehandeling bijv. bij de handen
of in het modelé van het gezicht is zeer zorgvuldig. De
diepten en verheffingen van het gelaat worden door breed
uiteenloopende glimlichten gekenschetst, het stofkarakter
door pittige glanslichtjes verduidelijkt.
In den catalogus wordt opgemerkt, dat de gelijkenis
der physionomieen der twee menschen zoo groot is, dat
men hen als broeder en zuster zou kunnen beschouwen,
in plaats van er een echtpaar in te zien, zooals voor de
hand ligt. Als dat zoo is, zou men kunnen overwegen,
of de man niet weer een geestelijke uit Haarlem is,
hoewel het gebedenboek alleen natuurlijk nog niet het
recht geeft, hem als zoodanig te identificeeren. De afmetingen
zijn ongeveer dezelfde als die van het werk te Osnabrück
en het is, evenals dat stuk, op hout geschilderd.
We zien hier dus weer de ons bekende portretsoort.
Beiden zijn zeer eenvoudig gezien, iedere pretentie is ver-
b Te Parijs, verkooping Maurice Kann, Juni 1911, No. 3 en 4, gesign.
gejm. 1668, afb. v. h. vrouweportret in „les Arts, April 1909, No. 88; afb.
v. h. mansportret in „l'Art flamand et hollandais" 1912, Bd. IX, pag. 120.
2) Zie Frans Hals, Klass. der Kunst, pag. 170, 190.