49
tegen het zwart af. Prachtig zijn de witte mouwen, die
in weelderige plooien opgepoft zijn en in zacht glanzend
licht gehuld. Het geheel spreidt een groote praal ten toon
Deze opvatting der portretkunst was omstreeks 1670
bij Jan de Bray regel geworden, hoewel hij af en toe tot
zijn vroegeren trant terugkeert. Een voorbeeld daarvoor
is de beeltenis van een geestelijke uit het jaar 1672,
Josephus de Kies van Wissen voorstellend 2), zooals Dr.
Sterck kon constateeren. (Het zal dus wel een oudere
broer van den jongeman op het portret te Brussel zijn).
Dit portret is volgens het schema geschilderd, dat we
voor de eerste keer in het portret van den geestelijke te
Osnabrück hebben leeren kennen. Hij houdt dezen stijl
tot omstreeks 1690 vol 3). Afgezien van de ongeveer gelijke
maten, zijn houding, contour en behandeling van den
achtergrond aan elkaar verwant4). Wellicht werd ook
een zekere gelijkvormigheid van deze werken door het
kerkbestuur gevorderd, om de portretten beter aan hun
bestemming aan te passen 5). Daarom kunnen we ook dit
soort van schilderwerk niet als typisch voor het betreffende
stadium van ontwikkeling van onzen schilder laten gelden.
Kenschetsend voor Jan de Bray's portretstijl in dit
tijdperkis de beeltenis van een vrouw uit 1674 6). Afb. 5. Het
respresentatieve staat op den voorgrond. De jonge vrouw
wordt als kniestuk, zittende, weergegeven. Ze draagt een
halflang, zwart, zeer sierlijk bewerkt gewaad, met kostbare
kant tule, strikken en ruches versierd. Daar onder komt
een lange rok te voorschijn van prachtig satijn, bezet met
goud brocaat. In de rechterhand heeft ze een waaier,
De toegewijde aandacht, die hij aan de schildering van het stofkarakter
besteedde, herinnert aan Barth. van der Helst.
2) Te Emden, Gemaldegalerie der Gesellsch. f. bildende Kunst und vaterl.
Altertümer, Nr. 203. Zie de aanhaling van het opstel van Dr. J. F. M. Sterck
op pagina 14.
8) Zie het portret van Joh. de Groot, te Haarlem, Bisschoppelijk Museum.,
gesign., gejm. 1692.
4) Ze zijn zittend weergegeven, als kniestuk, een gebedenboek in de hand,
gewoonlijk ligt één hand op de stoelleuning. Meestal vindt men een crucifix
als zinnebeeld van hun broep. De achtergrond is gedeeltelijk door een gordijn
bedekt.
5) Zie Dr. J. F. M. Sterck, bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom
Haarlem, 94ste Deel, 9e aflevering, Maart 1923, pag. 161.
6) Te Hall Barn, Viscountess of Burnham, gesign., gejm. 1674.