ken over den dienst in de St. Lazaruskapel. De in het gasthuis verpleegde leprozen waren evenwel slechts de passanten. De naam St. Elisabethsgasthuis, die sedert 1406 voorkomt 1), wijst uit, dat toen aldaar reeds allerlei zieken werden opgenomen, terwijl het succursaal diende voor de besmettelijke zieken. Met de oorspronkelijke bestemming van het gasthuis, als toevluchtsoord voor vermoeide reizigers, was het natuurlijk gedaan, toen het binnen de wallen der stad kwam te liggen. Daar de stichtingsbrief ontbreekt, is niet bekend, welke bepalingen gemaakt waren betreffende de te herbergen gasten. ENSCHEDé, die tot de conclusie kwam, dat het hier een particuliere stichting betrof, aan de stad in eigendom opgedragen 2), verwijst naar de wel bekende bepalingen voor een dergelijke stichting, het Onze Lieve Vrouwe- of Barbaragasthuis. Daarin heet het: „men sal daerin nemen en(de) ontfangen regte bedredige, arme siecke ,,menscen, die niet en hebben te verteeren, ende den „daerinne doen hoir behoefte ende nooddrufte". Deze bepalingen zijn uit 1435, toen het Oude gasthuis al ruim een eeuw oud was en al zieken opnam. Waar schijnlijk is wel, dat het, na de reizigers, ook zorgde voor behoeftige oude lieden, die uit liefdadigheid of voor een kleine som onder zekere voorwaarden in den kost werden genomen, waarnaast men weldra eveneens de eigenlijke proveniers kende, menschen, die voor een jaarlijksch bedrag of bepaalde schenking in eens zich kost en inwoning verschaften. Het innemen van proveniers was het Onze Lieve Vrouwe gasthuis L. C. Kersbergen, Geschiedenis van het St. Elisabeths- of Groote gasthuis, bl. 24. 2) ENSCHEDé, bl. 63. De uitdrukking „der stede gasthuis", voorkomend in een charter van 1403 (archief gasthuis nr. 6848), versterkt dit vermoeden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1937 | | pagina 94