67 de opdracht, in zijn instructie van c. 1535, „vande „siecken int hoire(n) van de biecht en(de) oick dair buy ten wel te examineren, en(de) henluyden te indu ceren hem te kenne(n) geven, wat sv by hem hebben „ofte elders, op dattet gasthuys niet (ver)cort en wort ,,in hair rechten". Nauwkeurig houdt men aanteekening van de bezit tingen en vorderingen der proveniers, hoe gering ook, en waar zij te bekomen zijn. Zoo staat vermeld van Diewer HEYNRicsdochter uit Wieringen, die, in 1483 in het gasthuis gekomen, spoedig daarna overleed: ,,sy heeft een swarte bonte tabbert en(de) een wit „zieltge(n) tot een smit tot Amsterdam en(de) is die „uterste smit in die Kalverstraet tot Aemste(r)dam „en(de) hiet Jan en(de) heeft een wijf en(de) hiet ,,Lysbet". Ook vergeet men niet, dat een in het gast huis gestorven knecht nog een vordering van 15 Rijns gulden had op Alijt ,,die vischkoepster" en dat GuURT Magnus 15 stuivers schuldig was aan een eveneens aldaar overleden maagd. Door de proveniers kwam het gasthuis ook wel in het bezit van landerijen, waarvan de verderweg gelegene meestal verkocht zijn. ,,Pro memoria" teekent men in de registers deze nalatenschappen aan. In 1483 stierf in het gasthuis Jacob Nannes van Hoorn, achter latende een morgen land in ,,(Beester)zwaech" en een stuk land in Oesthuserhoeck"in 1484 Claes Nannes van „Wessan" (Westzaan), die aldaar landerijen bezat. „Mij(n) juffrou van Rijcswijck", die in 1493 in het gasthuis overleed, had recht, blijkens brieven van hertog Philips, „die in een consertgen leggen", op zekere douairie-goederen, doch Jan Deyl in Den Haag betwistte haar aanspraken op deze douairie, „waerom dat me(n) soliticere(n) moghe(n) voer dat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1937 | | pagina 99