- 69 -
Reeds 6 jaar later, in 1654, bleek de tariefstelling niet
geslaagd te zijn en werden alle vrachten met vier
stuivers verhoogd.
De vrije concurrentie waarvan in 1520 sprake was,
werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw meer
en meer beperkt. Zoo gaven de Burgemeesteren en
Regeerders der Stad Amsterdam in 1659 een Ordon
nantie uit over de Voerluyden en de Wagenaers in het
algemeen. Niemand mocht van Amsterdam uit met een
wagen vracht verrichten ,,tensy deselve op nieus be
komen hebben consent van de Heeren Burgemeesteren",
waarvan bij acte moest zijn gebleken. Voorwaarden
voor zulk een consent waren o.m. de leeftijd van 21
jaar; het kunnen omgaan met paarden en het hebben
van „bequame wagens en paarden". Haarlemsche
voerlieden, die in Amsterdam kwamen, mochten alleen
vrachten aannemen, indien zij een acte konden toonen
van Haarlemsche burgemeesters.
In 1667 besloot de Amsterdamsche Overheid de in
den loop der jaren gegeven voorschriften en bepalingen
samen te vatten in een nieuwe ordonnantie. In 1687
werden hier nog enkele bepalingen aan toegevoegd;
speciaal het snorren werd nogmaals tegengegaan: geen
voerman of knecht mocht iemand aanspreken ,,als op
het Veer omtrent de Dobbelbaen, of bij de Lantaern-
pael, die in het midden van 't Pleyn staet". Ook moch
ten er geen passagiers van de Poort gehaald worden,
,,veel min uyt de Schuyten, maer zullen haer aenge-
nomen volk bij haer Veer moeten houden."
Naast het tegengaan van het snorren bleef ook de
tariefpolitiek een punt van voortdurende zorg van de
overheid. Het was gebleken, dat vele voerlieden de
burgers „dagelijks plagen met excessive hooge Vragten
af te eyssen, en de goede Luyden, welke niet konnen