- 76 - negentiende eeuw niet of nauwelijks meer nageleefd. Naast de ordinaris voerlieden begonnen houders van snorwagens hun ritten (wilde diensten) uit te voeren. De oude bepalingen omtrent inschrijving, keuring, het houden van bekwame wagens e.d. werden alle over treden. Hoe de toestanden op het wagenveer toen waren, deelt C. van der Vijver ons mede in zijn in 1829 verschenen „Wandelingen in en om Amsterdam". De schrijver, die met een Brusselaar deze wandelingen maakt, vertelt ons over zijn ervaringen bij Sloterdijk het volgende: „Naauwelijks hadden wij gesproken, of een nieuw tooneel, vergezeld van schreeuwen, gillen, lag- chen en vloeken vertoonde zich aan ons oog. Een zoo genaamde snorwagen, komende van Haarlem, en be vracht met zes personen, viel omverre door het breken van een wiel. Eene vrouwen twee dametjes schreeuwden en gilden om strijd, ofschoon zij geen letsel hadden ge kregen; een jong heertje die het pand van den rok had gescheurd en den hoed naliep, die terwijl in de sloot viel, vloekte terwijl twee zijner makkers, die het weenen nader waren dan het lagchen, een' doek om het ge wonde hoofd bonden. Op dit pas kwam de schuit op Haarlem voorbij, en nu begon de schipper met zijnen knecht onder een schaterend gelach, het wagenbreuk lijdende gezelschap uit te jouwen en toe te roepen: „Zoo moetje varen! - Wat doe je op de snor! - Loop naar de stad- Voermanpas op, datje harde bokkings niet op hol gaan. - Zeg aan je baas, dat hij zijnen ge- lapten wagen naar Amsterdam stuurt om te lijmen, dan kan je morgen weer omvallen". Mijn vreemdeling, medelijden hebbende met hen, die het ongeluk was overgekomen, en niet begrijpende, waarom men met deze menschen spotte, vorderde eene uitlegging.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1940 | | pagina 112