- io7 1648 weinig aangevuld was, tot op zijn tijd toe te ver volgen. Langendijk had al zijn liefde voor de stad, alsmede zijn lust voor geschiedkundige onderzoekingen betoond in zijn „Lofkrans voor de Stadt Haerlem" (1720), „Lofdicht op het Eerbeeld van Laurens Koster" (1723) en vooral door zijn 21 jaardichten op de „Af beeldingen der Graaven van Holland in de zaal van 't Stadhuis der Stad Haerlem", die voor de kamer „Trou moet blij eken" sedert 1724 verschenen. Aldus besloten Burgemeesteren van Haarlem, die reeds menigmaal van plan waren geweest, „omme door de een of ander bequaam en kundig persoon een nette en accurate beschrijvinge van de Stadt en van hetgeen daartoe specteert te laten doen" op 5 Feb. 1749, om „Pieter Langendijk sijn leven lang gedurende van de inwooninge, kost en drank in het vergrote Proveniers- huys deser Stadt te versorgen ende sal dan ver volgens de voorschreve Pieter Langendijk sig als een Stadts Historieschrijver moeten laten employeeren". Hij had de verplichting, direct te beginnen aan een „be hoorlijke en nette beschrijvinge deser Stadt" terwijl tevens bepaald was, dat, als bij zijn overlijden zijn werk nog niet voltooid was, zijn documenten en andere papieren, die op dat werk betrekking hadden, aan de stad zouden komen. Dat is dan ook gebeurd bij zijn overlijden in 1756; vandaar, dat op het gemeente archief verscheidene manuscripten van de hand van Langendijk berusten. Zoo vinden we daar een deeltje in 8°, bevattende beschouwingen over den oorsprong en naam der stad Haarlem1), een ander deel in 40, ge titeld „Haarlemsche adversaria" 2), zijnde alpha- betisch gerangschikte aanteekeningen over verschil- (1) Inventaris van handschriften, nr. 42. (2) Ibidem, nr. 43. 8

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1940 | | pagina 149