- no - nog leefde, toen Van Oosten de Bruyn zijn werk uitgaf. Het zou dus wel heel onbaatzuchtig zijn geweest, indien hij belangenloos zijn eigen manuscript der ge schiedenis van Haarlem aan dezen had afgestaan. Het komt mij dan ook voor, dat, mede omdat de geschiede nis in 1697 eindigt, eerder aan iemand van een oudere generatie gedacht moet worden, daar boven het 4e hoofdstuk als inhoud de geschiedenis „tot dezen tijd toe" vermeld wordt. Hoe het ook zij, Langendijk was niet de schrijver van dit handschrift en Van Oosten de Bruyn heeft dus niet gelogen, als hij zich onkundig verklaart van een geschiedenis van Haarlem van de hand van zijn voorganger. Blijkens een op het archief aanwezig gedrukt pros pectus, getiteld „Afdeelingen in de beschrijving van de stad Haerlem", dat geheel overeenstemt met een, ook reeds door Meyer aangetroffen ontwerp van zijn werk, dat zich bevindt in één der portefeuilles van het Rijks archief, had Langendijk een vast omlijnd plan, waar van de verschillende beschrijvingen, die gereed zijn gekomen, een onderdeel vormen. Meyer meent, dat dit prospectus reeds spoedig na zijn benoeming tot historieschrijver moet gedrukt zijn. Dit komt uit, want o.a. wordt er in vermeld, dat „voorleden jaar" de 6e Doopsgezinde kerk wegens vereeniging gesloten was. Voorleden jaar moet dan 1748 zijn, dus het gedrukte prospectus is van 1749. Wat Meyer echter verder con cludeert in verband met het feit, dat dit plan geenszins overeenstemt met het handschrift, dat hij voor het ge schiedenis van Haarlem van Langendijk hield, is even wel onjuist. In denzelfden bundel, waarin ook het ge drukte prospectus zich bevindt en die gecatalogiseerd staat als „Aanteekeningen en stukken, gebruikt door

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1940 | | pagina 152