letteren toelegde. Hij trouwde in 1754 met Maria
Croon, dochter van een Haarlemschen fabrikant, bij
wie hij verscheidene dochters won.
Van Oosten de Bruyn was door de nalatenschap van
zijn moeder een gefortuneerd man, bezat een aanzien
lijke bibliotheek en verdeelde zijn tijd tusschen letter
kunde, studie en zijn eereambten. Hij werd achtereen
volgens kapitein van St. Jorisdoelen, commissaris van de
Kleine Bank van Justitie, regent van de hofjes van
Staats en Noblet, van het St. Elisabeth's gasthuis en van
het Burger Weeshuis, en, na de omwenteling van
1787 1), ook vroedschap en burgemeester. Toen de
revolutie van 1795 hem van zijn laatste openbare be
trekkingen als curator van de Latijnsche school en
commissaris der Stadsbibliotheek beroofde, trok hij
zich, reeds oud en ziekelijk, terug op zijn buiten Ran-
derbroek bij Amersfoort, waar hij in 1797 overleed.
In 1765 verscheen het eerste deel van zijn geschied
werk over Haarlem. Zijn uitgevers, die niet te veel tijd
wilden laten verloopen na hun aankondiging van de
voortzetting van Langendijk's werk, zullen hem heb
ben overgehaald, om reeds dit gedeelte uit te geven,
voordat het geheele manuscript gereed was. Het was
verdeeld in drie boeken: 1) oorsprong der stad, 2) groei,
oudste gestichten, regeeringsvorm en oudste keuren,
3) geschiedenis van 1245 tot het begin der 16e eeuw.
Het tweede deel behandelt het vervolg der geschiedenis
tot 1577. Het blijft steeds een raadsel, waarom, nadat
het eerste deel zoo gunstig ontvangen was 2), het tweede
deel nooit is uitgegeven. Allan spreekt in zijn voor
bericht van de „Geschiedenis en beschrijving van
- ii4
(1) Door zijn geboorte buiten Holland waren aanvankelijk deze
hoogere functies voor hem niet weggelegd.
(2) Vaderl. letteroefeningen, VI, ie stuk, (1766), blz. 12 vlg.