- 5* - goed ik een dergelijke beschuldiging zou kunnen be grijpen, ik wijs haar af. Als men Röell niet gedurende langeren tijd dagelijks in zijn werk kon gadeslaan, kende men hem niet. Men kon dan niet bevroeden, hoe sterk zijn gestel was, hoe groot de werkkracht, waarover hij beschikte, en de liefde voor zijn werk, hoe vlug hij zijn oordeel vormde, met welk een onverdroten ijver hij de hem toevertrouwde belangen waarnam, welk een ijzeren wil hij had om alles, wat hij deed, goed te doen. Hij stelde aan anderen, met wie hij werkte, hooge eischen, maar aan zichzelf de hoogste. Met hem is heengegaan een man van groot formaat, zooals mijn opvolger, Mr. Stufkens, zoo juist in „Haarlem's Dagblad" heeft geschreven, een uitnemende Commissaris der Koningin, wiens naam in de annalen van Noordholland met gulden letteren zal blijven ge boekstaafd, een goede Nederlander, die zijn Land en Vorstin liefhad als weinigen en van wien met volle recht kan worden getuigd: „Bene meritus de patria". Mr. S. H. Vening Meinesz

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1940 | | pagina 79