Piepenbrink, reeds op eenigen leeftijd, gepensionneerde van het Indische leger, een aangenaam, niet bepaald streng man, maar toch ernstig lettend op de eischen van den dienst. Bij de schutterij was hij Bataljons-adjudant, met den rang van eersten luitenant. De practische oefeningen werden ons bijgebracht in die Doelenzaal, dus ook exercities met het geweer, wat in den beginne nu niet zoo gemakkelijk ging. Wij moesten exerceeren met die zware Beaumontgeweren en ik herinner mij nog zeer goed dat wij in het begin wel een beetje benauwd waren voor onze voeten bij 't commando „zet af't geweer". Onze theoretische kennis moesten wij putten uit de bestudeering van kleine studieboekjes, geheeten de Recru- tenschool, de Compagniesschool en de Bataljonsschool, waar voor een vrij groote mate van toewijding noodig was; de schutters mochten geen kans krijgen tot bespotting van hun meerderen en 't was zaak geen bespottelijk figuur te slaan. Na zekeren tijd, ter beoordeeling van den heer Piepenbrink, waren wij dan voldoende geoefend en heetten wij „afge- excerceerd", waarna onze feitelijke indienststelling kon be ginnen. Vooraf moest men voor een volledige uitrusting zorgdragen en daar deze bij nieuwe aanschaffing nogal kostbaar zou worden, daar men het geheel zelf moest be kostigen, trachtte men die over te nemen van een gewezen officier. Ons schutterij-corps bestond uit één bataljon, samengesteld uit vier compagnieën; ééh daarvan heette de „getrouwde compagnie" omdat daarin de getrouwde schutters dienden. De oefeningen werden gehouden op een grasveld aan de Kleverlaan; enkele malen maakte het geheele corps een marsch door de stad, wat dan voor de geheele burgerij een gebeurtenis was, want voorop marcheerde dan het stedelijk muziekcorps, onder directie van den kapelmeester Muller, en vroolijk klonk dan de muziek door de straten, terwijl van alle zijden het corps door kennissen werd toegejuicht. Na aftreden van den heer Muller werd hij opgevolgd door den heer Kriens (kapelmeester bij de Schutterij te 's Hertogen bosch), een vermaard musicus, die veel strenger optrad en het musicaal gehalte van het muziekcorps, vooral door de op name van nieuwe betaalde krachten, in hooge mate opvoerde. Later werd de naam van Muziekcorps der stedelijke dienst doende Schutterij gewijzigd in Haarlemsche Orkestver- - 82 -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1941 | | pagina 126