- 96 -
nog de prinse(ma)rij. Dit laatste meer in de groote steden, waar
de beroepsmisdadigers het Bargoensch als hun moedertaal
spreken. De gevangenisambtenaren en de celbezoekers der
reclasseering worden vaak „onthaald" op die „sappige" taal.
De kwestie van beleedigende woorden was en is nog meerma
len voor de rechterlijke autoriteiten een moeilijke zaak. Er
valt dan ook wel eens - zij het zelden - een vrijspraak, vooral
als de Officier van Justitie als openbaar aanklager zelf in
twijfel verkeert. In Juli 1898 besliste de Haarlemsche Recht
bank, dat het woord smeris geen beleediging was. Een gevoels
waarde welke zeer waarschijnlijk tegenwoordig niet meer in
genoemden zin zou worden uitgedrukt en m.i. terecht.
Bij de openbare terechtstellingen, zoowel bij ophanging als
onthoofding, geeselen, brandmerken, enz. trad meermalen
de „humor" naar voren, o.a. door den verkoop van liedjes onder
de menigte die daarvan getuige wilde zijn. Die „humor" open
baarde zich daarbij vooral omdat men in de liedjes de slacht
offers bijna als regel sprekend liet optreden, alsmede omdat
er dikwerf bij aangegeven was op welke wijze men de rijmela
rijen kon zingen. Voorts werd ook wel het publiek gewaar
schuwd een smetteloos leven te leiden. Soms waren het halve
preeken, waarbij Onze Lieve Heer te pas en te onpas werd
gehaald, hetgeen de saamgevloeide menigte onder den in
druk bracht, al wilde het toch het sinister werk van den beul
niet missen. In den volksmond noemde men laatstgenoemden
ambtenaar den hanghman of hangheman. Oorspronkelijk be
hoorden deze beide woorden tot de dieventaal. In hun eigen
taal noemden de misdadigers hem ook dallingher of zwicker.
Voorts had hij den naam van rooroe, naar de roode roede,
welke hij droeg. Volgens Hofdijk (Ons Voorgeslacht VI, blz.
216) werd een diender, die met geeselen belast was, schoor
steenveger genoemd, omdat deze van het hoofd tot de voeten
met een linnen kazak bedekt en alzoo onherkenbaar was. In
de 14e eeuw vinden wij den naam van stocker vermeld, naar
aanleiding van den stok, een met ijzer beslagen dubbele balk
met gaten, waarin de voeten der gevangenen werden ge
sloten om ontvluchten te voorkomen. Tot in de 15e eeuw
wordt hij vaak scotken d.i. doodslager geheeten. Ook wel
noemde men hem bollert of buedel. Uit dit laatste woord is
waarschijnlijk door samentrekking de naam beul ontstaan. Zij
die over den beul meer willen weten, zullen hun weetlust