- 5° -
April 1727 verkoopt, n.l. van Gerrit van Heerstal,1) zijn
ons tal van bijzonderheden onder oogen gekomen die waard
zijn hier vermeld te worden, ware het alleen al omdat over
dezen verdienstelijken, in zijn tijd zelfs beroemden, beeld
houwer slechts betrekkelijk weinig gepubliceerd is.
Het eerst treffen wij hem te Haarlem aan als wonend in de
Hanepoort.2) Den i3en Mei 1725 zijn te Haarlem voor schepe
nen getrouwd Gerrit van Heerstal, jongman van Rotter
dam en Johanna Zuyderberg, jongedochter van Haarlem.
De doop- en begraafregisters leeren ons dat hij een groot
aantal kinderen kreeg, waarvan niet minder dan zeven op
jeugdigen leeftijd tusschen 1728 en 1741 stierven. Op 10 Novem
ber 1746 werd Gerrit van Heerstal zelf in de Groote Kerk
begraven. De over hem geraadpleegde biografische werken
geven hem, ten onrechte, een langer leven.3)
In zijn nieuw betrokken woning vestigde van Heerstal een
grootscheepsche school voor beeldhouwkunst,4) die spoedig
eenige vermaardheid kreeg. Wij kunnen in dezen tijd, zooals
hiervoren reeds gezegd, eigenlijk nog niet spreken van een huis
aan het Plein, aangezien in de transportacten steeds ge
sproken wordt over een huis of een buitenverblijf met gronden
gelegen in de Kakstoelpoort, uitkomende op het Plein buiten
de Groote Houtpoort.
Van de werken van Gerrit van Heerstal is nog wel het
een en ander bewaard gebleven en het ligt voor de hand dat
in dien tijd van nabloei van de gouden eeuw, hem tal van
winstgevende opdrachten werden verstrekt. Zijn beeldhouw
werken waren meestentijds van allegorischen aard en maakten
onder zijn tijdgenooten grooten opgang.
Uit de archieven van het Collegium Medicum te Haarlem
(1) Transportregister G 55 fol. 184 vo. d.d. 29 April 1727 Gem.-Archief
Haarlem
(2) Register op het Familiegeld over het jaar 1715 P 217 fol. 269 d.d.
19 April 1715. Blijkens de omschrijving van het Familiegeld zooals wij dat
aantroffen in het 'Placaten Boeck van de Staten van Holland', Den Haag,
1725, Ve deel, blz. 1006, moeten wij dit familiegeld beschouwen als een
soort personeele belasting.
(3) Roeland van Eijnden en Adriaan van der Willigen: Geschie
denis der Vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der XVIIIe eeuw;
Haarlem 1817, Deel 2, blz. 105, alsmede ibidem: aanhangsel op de drie
deelen, Haarlem 1840, blz. 168.
(4) F. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem, Haarlem
1874-1883, deel II, blz. 164.