Huysinge geen Herberge gehouden ofte Tapneering sal mogen
werden gedaan maar dat den coper ofte Eygenaars van dien
genegen sijnde eenige andere neeringe daar in te doen, hem
deswegens sal kunnen adresseeren aan de Ed.Gr.Achtb.
Heeren Burgemeesteren deser Stad'.
Voor zooverre wij hebben kunnen nagaan heeft Hendrik
van Steenwijk hoegenaamd geene veranderingen in den
bestaanden toestand aangebracht.
Op het einde der 18e eeuw schijnen de gronden wel eenigen
tijd gesplitst te zijn geweest, immers bij latere verkoopingen
vinden wij in de transportacten1) dat Jan Stol van de erf
genamen van wijlen Steven Mengelder een huis en erve
genaamd de Beeldhouwerij koopt, staande en gelegen op
't Plein even buiten de Groote Houtpoort en waarin een Tap
neering (vermoedelijk de door Allan (deel II, blz. 163) be
schreven 'Eerste aanleg in het Vergulde Anker') wordt ge
daan, ten Noorden begrensd door de z.g. Kakstoelpoort, ter
wijl voordien het geheele complex in een hand was.
Al spoedig (2 Mei 1804) verkoopt Jan Stol de erven met
opstallen aan Jhr David Hoeufft die de achterliggende
gronden, strekkende tot de Wagenmakerslaan, reeds in zijn
bezit had en waardoor het geheel zoodoende wederom
vereenigd werd.
Jhr David Hoeufft (1762-1836) secretaris van de Wees
kamer, mitsgaders van de Kleine Bank van Justitie, Schout
van Haarlemmerliede, vervolgens vrederechter, statenlid en
tot slot burgemeester van Haarlem, had na zijn huwelijk met
de Haarlemsche burgemeestersdochter Eva Jagoba Ger-
lings behoefte aan een buitenverblijf in de nabije omgeving
van zijn stad. De oppervlakte bedroeg toen vrijwel het geheele
oostelijk gedeelte van het Plein en liep door tot aan den singel,
alwaar hij een koepel reeds in eigendom had. Deze koepel nu
had eenige bekendheid, doordat de stadszwanen bewaard
werden in een daaronder gemaakt hok. De aanwezigheid van
die stadszwanen is wel de moeite waard hier naar voren ge
bracht te worden. Wij dienen dan echter eenige eeuwen terug
te blikken en wel tot kort na het beleg van Haarlem.
Josina van Groene ven, dochter van den Haarlemschen
schepen Adriaen van Adrichem gezegd van Groeneven en
(1) Uit de origineele transportacte d.d. 23 April i8oï.