- 36 -
en hij verafschuwde uitroepteekens. Wie den euvelen moed had
er twee achter elkaar te zetten, had het bij hem verkorven.
Waarom schreeuwt die vent zoo hard in mijn kamer? vroeg
hij dan.
Twee karakteristieke eigenschappen had Trenité, waarvan
hij zich zeer goed bewust was: zijn goeden smaak en zijn ijdel-
heid. Dat hij ijdel was, is zeker, maar nimmer zou ijdelheid
hem er toe brengen iets te doen of te zeggen, waaruit zou
blijken dat hij bijzonder ingenomen was met wat hij voort
bracht. Dat belette zijn goede smaak. Hij praatte graag over
zijn werk; de studie die aan het schrijven van zijn Geschie
denis des Vaderlands voorafging, vervulde hem zoo en de
vondsten die hij bij zijn onderzoek deed, maakten hem zoo
gelukkig, dat hij er steeds weer over spreken moest. Nimmer
was hij tevreden met de vermelding van een gebeurtenis bij
een hedendaagschen auteur: hij ging terug tot de bronnen en
diensvolgens vindt men dan ook achter in de twee deelen der
'Geschiedenis' een reeks boekwerken vermeld met uitvoerige
citaten, die blijk geven van den ernst waarmee hij zijn taak
opvatte. Niet zeer betrouwbare historici als Van Lennep en
Bilderdijk vindt men daar naast coryfeeën. Nolst las ze
graag omdat ze zooveel anecdoten in hun geschiedverhaal
verwerkten en die had hij juist noodig om het zijne te ver
levendigen. Zijn doel immers was ook hier: leesbaar, aantrek
kelijk, te schrijven in zijn geliefde alexandrijnen en de his
torische stof te kruiden met zijn zeer persoonlijke opmer
kingen. Parodistisch was zijn werk, meende hij, in geenen
deele. Dat hij zijn neiging tot parodie niet geheel wist te be
dwingen, blijkt vooral uit Deel I. De dramatiek van het 'Voor
spel' pakte hem, naarmate hij dit tijdvak intenser bestudeerde,
steeds sterker en was oorzaak dat Deel II slechts luttele jaren
bestrijkt, terwijl hij in Deel I de periode van 100 j. v. Chr. af
tot den dood van Karel V had behandeld.
Lezen deed Nolst weinig; wat hij liefhad herlas hij telkens:
Busken Huet bijvoorbeeld en de Camera, Thackeray en
Fielding. In een tijd dat zijn lichaam hem dwong de dage-
lijksche wandelingen in Groenendaal te staken, maakte ik hem
op den laatsten schrijver opmerkzaam. Hij genoot er van.
Het verhaal boeide hem, maar vooral de stijl dwong hem eer
bied af. Zoo was het ook met Huijgens. Zijn portretten van
den advocaat, den dokter, den notaris, enz. waren de