CAREL LODEWIJK ALPHENAAR 22 Februari 1903-29 April 1956 Op 22 Februari 1903 te Haarlem geboren voelde Carel Al phenaar zich reeds op jeugdige leeftijd tot de muziek en het vak van muziekhandelaar aangetrokken. Hij genoot al spoedig muziekonderricht, aanvankelijk pianolessen, doch zijn voorliefde ging uit naar de cello, op welk instrument hij zich dan ook bekwaamde. Hij was een groot liefhebber van kamermuziek en in verschillende trio s en kwartetten had hij als cellist een werkzaam aandeel. Nadat hij bij verschillende uitgevers en groothandelaren practische kennis had opgedaan, kw;am hij in 1922 in dienst bij zijn vader, die hij, na diens overlijden in 1936, als beheer der van de muziek- en instrumentenhandel opvolgde. In dat jaar werd hij gekozen, als opvolger van zijn vader, tot lid van het bestuur van de Haarlemse Orkest Vereniging. Bij het instellen van het Noordhollands Philharmonisch Or kest is hij afgetreden. Onder zijn bekwame leiding kwam de muziek- en instru mentenhandel tot grote bloei en wist hij de zaak ondei de eerste in ons land te brengen. Naast de muziekhandel richtte de heer Alphenaar een concertbureau op, waarover hij tevens het beheer voerde, en dat bemiddelend optrad voor vele binnen- en buitenlandse kunstenaars. Na de bevrijding nam de heer Alphenaar het initiatief tot de oprichting van het 'Comité van jonge toon kunstenaars', dat tot doel had jonge musici in de gelegenheid te stellen voor het voetlicht te treden. Gedurende de lange reeks van jaren, waarin ik het voor recht had met de heer Alphenaar te mogen samenwerken, heb ik hem leren kennen als een harde werker, bezield met een grote liefde voor het culturele leven van zijn geboorte stad. Hij was een eerlijk en oprecht mens, die steeds een open oog had voor de moeilijkheden van een ander. Op de dag van zijn crematie te Westerveld, hebben wij in de aula de wens uitgesproken, dat het ons gegeven mocht worden in zijn geest verder te werken. Jacq. M. Timmerman

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1956 | | pagina 35