53
huis genaamd de Vergulde Wagen, genoemd als belending
van een huis in de Grote Houtstraat 'jegens den Aneganck
over' en op 28 september 1580 transporteert Wigger Claesz.
Cousebant, brouwer, aan Jan Barthelmeesz., drapenierder,
een huis en erf in de Grote Houtstraat, genaamd de Vergulde
Wagen. Dit huis heeft dus van ouds al de naam Vergulde
Wagen gedragen, vermoedelijk naar een uithangteken, en het
blijkt nu, dat de Haarlemse regentenfamilie Guldewagen
aan dit huis de familienaam heeft ontleend.
Reeds in de 16de eeuw was het een voornaam huis, want
toen woonde er een brouwer (welk beroep in Haarlem zeer
belangrijk was), die tot de aanzienlijke R.K. familie Couse
bant behoorde. Deze familie bezat ook vele landerijen buiten
Haarlem, waaraan de Cousebantslaan bij de Brouwersvaart zijn
naam ontleende1. Wigger's kleinzoon, Francois Barendsz.
Cousebant, was brouwer in het Rad van Avonturen, gelegen
aan de Bakenessergracht. Waarschijnlijk was dit de brouwerij
van zijn grootvader Wigger Claesz. afkomstig, want ook zijn
vader, Barend Wiggersz. Cousebant, was brouwer en wordtin
1586 genoemd onder de brouwers, die dan het in de grote brand
van 1576 verwoeste Brouwershofje weer laten opbouwen2.
Niet alleen de koper van het huis in 1623, Cornelis
Dirksz., heeft zijn familienaam Guldewagen aan die van het
huis ontleend, ook de vorige eigenaar Jacob Jansz., wiens
weduwe het in 1623 verkoopt, voerde de familienaam Gulde
wagen. Hij was sedert 1584 lid van de Vroedschap als opvol
ger van zijn vader Jan Barthelomeesz.3, dat is dus de drape
nierder, die het huis 'de Vergulde Wagen' in 1580 van Wigger
Claesz. Cousebant had gekocht. Jacob Jansz. bekleedde
tussen 1597 en 1610 verscheidene malen het schepenambt en
was burgemeester in de jaren 1612, 1613, 1616 en 1618. In
het laatste jaar is hij door prins Maurits, die op 25 oktober
de regering te Haarlem in contra-remonstrantse geest wijzigde,
niet gecontinueerd.
Nog andere functies werden door Jacob Jansz. vervuld; hij
was tevens kerkmeester (sedert 1581), ontvanger van de gees
telijke goederen (sedert 1596) en stadsfabriek (sedert 1604),
maar laatstgenoemde taak, welke overeenkomt met die van
Directeur van Openbare Werken van tegenwoordig, heeft hij
op het eind van 1618 eveneens moeten neerleggen blijkens
Vroedschapsresolutie van 22 november van dat jaar, niet