54
alleen wegens de 'veelvuldige occupatien van sijn voors.
comptoir' (als ontvanger), maar ook 'door seekere accident
van de gichte, die hem, Godt betert, compt besoecken, soo dat
hy ettelijcke weecken thuys moet behouden'. Hij heeft daarna
niet lang meer geleefd, want in 1623 zien wij, dat zijn vrouw
weduwe is.
Jacob Jansz. Guldewagen was ook schilder en kunst
minnaar, maar meer roem als schilder, speciaal als landschaps
schilder, verwierf zich zijn zoon, Jan Jacobsz. Guldewagen4,
over wie Ampzing (blz. 372) dicht:
Wat toefik langer hier van onsen Guide-wagen
En syne kloeke hand ter eren te gewagen
En van het stout pinzeel en hand'ling van Molijn,
Die in de schilderkonst twee dapp're meesters sijn.
Het is niet duidelijk, of deze Guldewagens ook verwant
zijn aan de latere Haarlemse regentenfamilie, die afstamt van
de koper van het huis in 1623, Cornelis Dirksz., zoon van
Dirk Cornelisz. en Anna Dircksdr. Dicx5. Hij was op
13 augustus 1623 gehuwd met Agatha van der Horn,
dochter van Dammas Andriesz. van der Horn, vroedschap
van Haarlem, en Christina Willemsdr. Suyderhoeff. Bij
zijn ondertrouw op 30 juli woonde hij nog in de Korte Veer-
straat. Denkelijk heeft hij met zijn jonge vrouw het huis in de
Grote Houtstraat betrokken, althans in het Verpondings-
register van 1628 staat het op zijn naam ingeschreven met de
bijvoeging 'door hem bewoond'. Wanneer echter zijn oudste
kind, Margaretha, op 23 mei 1645 trouwt met Nicolaas
Cotgens, blijkt zij op het Spaarne te wonen, en aangezien
dergelijke bijvoegingen eveneens voorkomen bij de ondertrouw
van de volgende huwende kinderen, is dit dus voortaan het
adres van de familie. Inderdaad bezit burgemeester Gulde
wagen volgens het Verpondingskohier van 1650 dan een huis
op het Spaarne, tussen de Wildemansbrug en de Klerksteeg,
d.i. op het tegenwoordige Donkere Spaarne.
Cornelis Dirksz. Guldewagen was op 30 augustus 1625
vroedschap van Haarlem geworden en bekleedde het schepen
ambt in de jaren 1631, 1632, 1634 en 1635. Burgemeester van
Haarlem was hij herhaaldelijk tussen 1642 en 1663, toen hij
overleed (17 november), en verder vervulde hij nog de voor
name posten van ontvanger van de 100ste penning (1631