58 teert op 23 maart 1672 Fijtgen Jans Hofflandt, oude bejaar de en ongetrouwde dochter, een gedeelte van de grond of het erf, behorende bij haar huizinge in de Grote Houtstraat en lopende westwaarts achter zijn huis. Met dat al vinden wij onder de eigenaars van het huis geen leden van de familie Guldewagen en moeten dus nu uitmaken hoe het komt dat Houbraken spreekt van een huis in de Grote Houtstraat van de heren Guldewagen, dat door Jacob van Campen zou zijn gebouwd, terwijl het huis Grote Houtstraat 20, door deskundigen als A. W. Weissman en J. A. G. van der Steur als werk van Jacob van Campen herkend, kennelijk nooit aan de Guldewagens heeft toebehoord. In de eerste plaats dient er op gelet te worden, dat toen Houbraken dit schreef en toen de 'Doodsbazuin' gedicht werd, waaruit hij de regels over dit huis overnam, er slechts nog één manlijke Guldewagen in Haarlem woonde, de laatste van zijn geslacht, te weten Mr. Dammas Guldewagen, sedert 1717 secretaris der stad Haarlem, die op 12 januari 1761 over leden is, wonende op de Nieuwe Gracht. Toen hij op 16 juli 1719 trouwde met Margaretha Crommelin woonde hij, blijkens zijn huwelijksinschrijving in het Hervormde trouw boek, nog in de Jansstraat. In de Verpondingsregisters van de 18de eeuw komen trouwens geen Guldewagens als eige naars van huizen in de Grote Houtstraat voor. Wel is waar be taalt genoemde Mr. Dammas Guldewagen in 1747 personele lasten voor een huis in de Grote Houtstraat (S 2211, d.i. Grote Houtstraat oostzijde, tussen Verwulft en Grote Hout- brug) maar dit doet hij als beheerder van de nalatenschap van Susanna de Glarges; hij woont dan zelf op de Nieuwe Gracht (M V 6054). Wanneer de dichter van de Doodsbazuin dus spreekt over het huis van de heren Guldewagen in de Grote Houtstraat, dan moet dit het huis zijn, dat vroeger aan de heren Gulde wagen had toebehoord. Het was toen echter al meer dan een eeuw geleden, dat Cornelis Guldewagen zijn huis verkocht aan Jan Bardoel, en het is te begrijpen, dat men in zo'n tijdsbestek vergeten is, welk huis het precies was, recht of schuin tegenover de Anegang. De gevelsteen met het hert, dat herinnerde aan de brouwerij der Guldewagens, zal trouwens aan deze vergissing veel hebben bijgedragen. De opdrachtgever aan Jacob van Campen in 1652 moet dus

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1957 | | pagina 88