'SILVER POPPEGOED' Overdenkingen bij een kinderportret Het portret is niet groot 31 cm hoog en 25 cm breed en met olieverf op paneel geschilderd. Het geeft een klein meis je weer in een hoge, lege kamer: de wanden groen behangen, de vloer groen bekleed, groen met rode strepen en rode spik kels en vage bloemen. Die kamer is er alleen maar voor dit kleine meisje, dat zit op een laat 18de eeuws klapstoeltje aan een laat-Empire rond tafeltje, volgelegd met zilveren speel goed voor poppenkamer en poppenkeuken: stoffertje, stoeltje^ trekpotje, beursje, visemmer en gieter, een kindje op een schommel, twee hamerende figuurtjes op een schuiver met aambeeld. Het kind heeft een zilveren keteltje in haar zwak linkerhandje en houdt in het andere handje tegen zich aant een tak met vier rode kersen en groene bladeren. Vlak bij haar op tafel nog twee rode kersen en rechts op de grond een wollig, droefgeestig speelgoedhondje (afb. 1). 't Kindje is eigenlijk een wat zielig poppetje met een breed, wel lief gezichtje, amandelvormige ogen, wat ouwelijk, en starend en afwezig van blik. Een witte muts met kwastjes en volstreken om dit gezichtje, een witte halsdoek en bloedkoralen om de hals. Het draagt een wit jurkje met vrij lang lijfje, pof mouwtjes en mamelukken tot op de zwarte kruisbandschoen tjes, en deze modekenmerken de broek met lange pijpen en het vrij lange lijfje brengen het portret, dat niet gemerkt is, noch gedateerd, een heel eind de 19de eeuw in. Het is een simpel onderwerp, simpel weergegeven. Het kind in het wit converseert met zilveren speelgoed, rode ker sen en een wollig hondje in een kamer met alleen haar kinder meubeltjes. Stellig was het zo goed voor de moeder en voor de grootouders voor zo ver die nog in leven waren. Het kleine witte meisje hangt in een laat-Empire lijst bij een mijner zusters, die het erfde uit familiebezit. Het ging naamloos over. Wij menen echter het kind een naam te kunnen geven en daarvoor ga ik terug naar de schilder Christian Henning,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1959 | | pagina 113