'Hier ligt Coco begraven, een paard vol kracht en moed,
Op Texel's strand geboren uit Rus' en Noorweegs' bloed
Geel van haar en rood van staart en manen,
Had hij steeds veel bekijks langs weg en wandellanen,
Zijn onvermoeide geest was altijd onbezweken
En nimmer had de zweep zijn eed'le huid bestreken.
Zijn loopbaan hier op aard' was tweemaal veertien jaren,
Die hij als pronkjuweel op Neerlands' grond mogt varen,
Zijn assche ruste zacht, door elk met eer bedacht.'
11 October 1858 A. H. v. W. C.
Als kinderen zijn we onder de indruk van dit gedicht en
thans geeft het een blik in het gemoed van Aarnoud Hendrik.
Het getuigt van een sympathieke naiëviteit, overgeërfd door
volgende generaties, die tevens de neiging hebben behouden
tot het gebruik van superlatieven.
We gaan verder met de kinderen van Appie en Ampie. Een
tweede zoon, Jan Pieter Adolf, geboren 1798, wordt de grond
legger van de tak 'Wildhoef', door met Cornelia Willink te
trouwen. Hij heeft aanvankelijk zijn oog geslagen op een
nicht Van Weede, wonende op 'Meer en Bosch', doch dat
willen Appie en Ampie niet. 'Maar vader, ik houd van Ietje
van Weede', zegt de zoon. Antwoord van Appie: 'die malle
verliefdheden zetje maar uitje hoofd. Er is weinig geld bij de
Weedes en bij de Willinks een heleboel. Je zult met Keetje
Willink trouwen'. Aldus geschiedt. Zij krijgen acht kinderen.
Van Ietjes moeder (Cornelia Maria van Lennep) heeft
Appie in 1797 een pastelportretje gemaakt (in de stijl van
Hodges), dat door de Van Weede-Stichting aan het Centraal
Museum te Utrecht in bruikleen is gegeven en waaruit blijkt
hoe veelzijdig Appie was. Ook gedichten zijn van hem be
waard gebleven.
Zijn liefhebberij voor planten gaat over op 'Jan Piet van
Wildhoef' en op nog twee generaties na deze, het laatst in
66